Deze week bracht nieuwswebsite “Follow The Money” (FTM) naar buiten dat bij navraag bij de vier grootste zorgverzekeraars er bijna drieduizend Nederlanders op een wachtlijst staan voor huisartsenzorg (FTM, 5 juni 2023). Nu is dit slechts 0,02% van de bevolking (hier), maar behalve nare individuele consequenties zit het pijnpunt de komende jaren vooral in een verwachte verdere groei van het aantal wachtenden.

Citaat FTM: “De lange wachtrij komt niet uit de lucht vallen. In 2018 voorspelde het NIVEL dat in 2028 bijna 80 procent van de regio’s te maken krijgt met een huisartsentekort. Ondanks de stevige waarschuwing is de situatie niet verbeterd. Integendeel, stelt de LHV: ‘Het aantal huisartsen dat nodig is om die tekorten te verhelpen groeit nog altijd,’ zegt een woordvoerder. ‘De vraag naar huisartsenzorg stijgt namelijk harder dan verwacht doordat patiënten elders in de zorg vastlopen, zoals in de GGZ, of omdat mensen langer thuis wonen en onder de zorg van de huisarts blijven vallen.’

Inzoomend op dat door FTM aangehaalde NIVEL-artikel (2018) levert de volgende tekst op…

Balans in vraag en aanbod huisartsenzorg (NIVEL, 2018, pg.37)

Citaten: “Een aantal bedreigingen voor de balans tussen vraag en aanbod van de huisartsenzorg overstijgen de regiogrenzen en zijn landelijk te noemen. In vrijwel alle regio’s wordt bij minstens driekwart van de huisartsenpraktijken de werkdruk onder huisartsen als te hoog ervaren. Voor doktersassistenten geldt dit voor minstens de helft van de huisartsenpraktijken in een regio. En in nagenoeg alle regio’s geeft minstens 50% (gemiddeld 64%) van de huisartsenpraktijken aan de noodzakelijke werkzaamheden niet af te krijgen binnen de reguliere werktijd. Op basis van de prognoses van vraag en aanbod van huisartsen voor 2023 en 2028 kan niet vastgesteld worden of op landelijk niveau de huisartsenzorg wel of niet in balans is. Het lage vraagscenario heeft namelijk als uitkomst van de toekomstprognoses een aantal regio’s dat overschotten verwacht en een aantal regio’s dat tekorten verwacht, op landelijk niveau lijkt sprake van een balans te zijn. Het hoge vraagscenario daarentegen heeft als uitkomsten van de toekomstprognoses dat nagenoeg alle regio’s tekorten verwachten, ofwel een disbalans op landelijk en regionaal niveau. Het inschatten van de parameters die de vraag beïnvloeden bepaalt dus in grote mate de balans tussen vraag en aanbod binnen de huisartsenzorg.”

Het beschouwen van de balans tussen vraag en aanbod huisartsenzorg kan alleen plaatsvinden door te kijken naar alle punten die bijdragen aan de zorgkloof (zie plaatje onder titel deze blog). Zowel aan de vraagkant als aan de aanbodzijde. Zoals bijvoorbeeld ook het Capaciteitsorgaan heeft gedaan (Capaciteitsplan 2024-2027, januari 2023, Bijlage 1, pg.37).

Op deze website was de (dis)balans binnen de sector al vier keer eerder onderwerp van een blog. 

19.01.2018: Hoeveel huisartsen zijn er nodig?  (voor de toekomst)

11.01.2021: Disbalans vraag en aanbod huisartsenzorg: de aanpak (1) (tekort fte huisarts)

13.01.2021: Disbalans vraag en aanbod huisartsenzorg: de aanpak nader beschouwd (2)

15.01.2021: Disbalans vraag en aanbod huisartsenzorg: zorgplicht onder toezicht (3) (NZa)

Capaciteitsplan huisartsenzorg 2024-2027

Een belangrijk gegeven is de vaststelling dat niet elke geregistreerde huisarts ook in de praktijk werkt en ook niet elke verzekerde huisartsenzorg in het pakket heeft. Was dit wel het geval én zou daarnaast elke huisarts in een praktijk werken, dan is er landelijk voor 1210 burgers 1 huisarts beschikbaar (17.850.301/14.751).

Capaciteitsplan 2024-2027 Deelrapport 2 Huisartsgeneeskunde, januari 2023, pg.9 (1)

Er zijn meer huisartsen geregistreerd (14.751 per 1-1-2022) dan er werkzaam zijn: ongeveer 91% van de geregistreerde huisartsen is werkzaam. Eind 2021 zijn er 13.492 werkzame huisartsen (NIVEL), eind 2011 waren dat er 10.851. Dat is een stijging van 24,3% in 10 jaar, gemiddeld 2,4% per jaar. Sinds de vorige raming (2019) zijn er 5,7% meer werkzame huisartsen.”

Uiteraard wordt bij het dichten van de kloof aandacht besteed aan de opleidingscapaciteit. Dit betekent dat begin dit jaar het Capaciteitsorgaan heeft geadviseerd om de jaarlijkse instroom van huisartsen in opleiding te verhogen naar 1190.

Capaciteitsplan 2024-2027 Deelrapport 2 Huisartsgeneeskunde, januari 2023 (2)

“Het advies voor de opleiding tot huisarts is om de jaarlijkse instroom op te hogen naar 1.190 aios.

De belangrijkste ontwikkelingen die aan dit advies ten grondslag liggen, zijn de volgende:

• De stijgende zorgvraag vanwege demografische veranderingen, met name de vergrijzing van de patiëntenpopulatie.

• De verwachting dat er meer substitutie van taken zal zijn naar de huisarts vanuit de tweede lijn.

• De diverse signalen over de toenemende werkdruk onder huisartsen, waaronder het hoge percentage afgestudeerden dat al 15 jaar na het behalen van het einddiploma is uitgestroomd.

• Het achterblijven van de instroom in de opleiding bij het geadviseerde en beschikbaar gestelde aantal opleidingsplaatsen.

Punten van aandacht

Er zijn kanttekeningen te plaatsen bij de realiseerbaarheid van dit advies. Passend beleid op het gebied van de kerntaken en de randvoorwaarden voor het huisartsenvak van zowel de overheid als de beroepsgroep zelf is nodig om de arbeidsmarkt voor huisartsen weer aantrekkelijk en evenwichtig te maken.”

De hier genoemde “belangrijkste ontwikkelingen” zijn natuurlijk al lang bekend en ook eerder in blogs aan de orde zijn geweest. Denk aan de veranderende demografie (blog/blog/blog), aan het verplaatsen van taken (blog), de personele tekorten (blog), het niet meetellen van alle arbeidsuren bij het laatste praktijkkostenonderzoek (hier, pg.6 + pg.40), de bewezen meerwaarde bij zorg voor een vaste populatie (blog/blog) etc.

Capaciteitsplan 2024-2027 Deelrapport 2 Huisartsgeneeskunde, januari 2023 (3)

Citaten: “Om over 18 jaar evenwicht te bereiken tussen de vraag naar en het aanbod van huisartsen zal het nodig zijn de komende jaren naar schatting 1.190 aios per jaar in de opleiding te laten instromen. De belangrijkste ontwikkelingen, die hebben bijgedragen aan de uitkomsten, zijn de volgende:

·      De stijgende zorgvraag vanwege demografische veranderingen, met name bepaald door de vergrijzing van de patiëntenpopulatie.

·      Horizontale substitutie: de verwachting is dat er meer gesubstitueerd gaat worden naar de huisarts. Relatief eenvoudige zorg en behandeling uit de tweede lijn wordt vaker door de huisarts uit- gevoerd. Ook de nacontrole bij patiënten die in het ziekenhuis behandeld zijn, vindt vaker bij de huisarts plaats.

·      De arbeidstijdverandering: In 2019 werd geconstateerd dat er verschillende signalen waren dat de werkdruk onder huisartsen aan het toenemen was en dat zij dit proberen te compenseren door meer uren per fte te werken; 1 fte bedroeg gemiddeld 59 uur (NIVEL). Deze ontwikkeling lijkt zich voort te zetten.

·      Opvallend is dat vooral het percentage afgestudeerden dat 15 jaar na het behalen van het einddiploma werkzaam is in Nederland als huisarts, een sterkere uitstroom laat zien vergeleken met de twee vorige ramingen.

Naast deze ontwikkelingen worden ook ontwikkelingen meegenomen die onderhevig zijn aan beleid en daardoor redelijk onzeker zijn. Dit zijn ontwikkelingen die de huisartsgeneeskunde kunnen laten groeien (AM: MTVP-blog), of juist kunnen laten krimpen (meer substitutie naar andere beroepen).

Bepalende factoren in dit advies

Het aanbod werkzame huisartsen is sinds de vorige raming met 5,7% gegroeid. Om dit aanbod op peil te houden is meer instroom in de opleidingen nodig. Ondanks alle inspanningen en aanzienlijke groei in het aantal opleidingen, zien we een stagnatie optreden in de groei en blijft het aantal op te leiden huisartsen fors achter op het advies uit 2019. Ook is berekend dat 28% van de werkzame huisartsen de komende 10 jaar uit het vak uitstroomt. Dit komt voornamelijk door pensionering, maar ook door vertrek vóór de pensioengerechtigde leeftijd. Dit betreft meer mannen (36%) dan vrouwen (16%).
De zorgvraag stijgt verder vanwege vergrijzing van de patiëntenpopulatie, maar ook door sociaal (maatschappelijke) ontwikkelingen. Hierdoor groeit de zorgvraag de komende 10 jaar met 10,8%.

Verder benadrukken de experts dat de arbeidsmarkt voor huisartsen weer beter in balans kan komen als meer huisartsen zich binden aan een vaste populatie (al dan niet als praktijkhouder). Dit moet samengaan met verlichting van de werkdruk door ‘meer tijd voor de patiënt’ en een betere afbakening van de kerntaken (AM: LHV, 2022) die horen bij de medisch generalistische zorg die huisartsen willen bieden. Dit vraagt om passend beleid van zowel de overheid als de beroepsgroep zelf.”

Verbazingwekkend vind ik het gegeven dat als belangrijke ontwikkeling aan het ontstaan van een disbalans vraag-aanbod niet wordt genoemd de gebrekkige bekostiging huisartsenzorg (1) en de aanmerkelijke marktmacht van verzekeraars bij contractering (2). Ook moet er aandacht komen voor de ongelijke financiële startpositie op de ‘markt’ tussen een pas afgestudeerde huisarts en een commerciële ketenpartij (3) alsmede de onnodige administratieve belasting door onder andere de Wtza (4). Alle 4 punten verdienen een 5W1H-aanpak.

Inmiddels zijn wel de eerste stappen gezet voor een nieuwe bekostiging van huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg (blog/blog/blog/blog/blog), een geactualiseerde inkomensherijking (inkomensvergoeding voor de huisarts-praktijkeigenaar), (bijlage I, verantwoordingsdocument) en een vierdepraktijkkostenonderzoek huisartsenzorg (blog/blog/blog/blog/blog/blog).

Opleidingscapaciteit

Het kan wat betreft de instroom van huisartsen in opleiding niet vaak genoeg gezegd worden dat de minister eindverantwoordelijk is voor het aantal opleidingsplaatsen. De beroepsgroep zelf heeft daar weinig tot niets over te vertellen. Of dat een goede zaak is, laat ik in het midden.

Antwoorden minister VWS op Kamervragen, 9 mei 2023

Vraag 6: Klopt het dat u het totaal aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen bepaalt na het advies van het Capaciteitsorgaan?

Antwoord 6: “Ik bepaal het instroommaximum op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan in combinatie met de reële opleidingscapaciteit in het land, zoals deze is afgestemd met de opleidingsinstituten.”

Vraag 7: Kunt u aangeven wat de huidige verdeling is over de academische ziekenhuizen en wie dat bepaalt? Wat is de rol van de werkgever van artsen in opleiding (de stichting SBOH)? Kunt u aangeven welke criteria daarbij worden toegepast om tot een verdeling te komen? In hoeverre worden algemene ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen betrokken in de opleiding?

Antwoord 7: “In de onderstaande tabel ziet u het aantal aiossen dat in 2022 in opleiding was tot huisarts, opgedeeld per opleidingsinstituut/UMC (totaal: 2.404). De opleidingscapaciteit is gebaseerd op het aantal inwoners in de regio van het betreffende UMC. Bij groei van de opleidingscapaciteit wordt ook gekeken naar het aantal beschikbare (potentiële) huisartsopleiders in de regio. De SBOH speelt geen rol bij deze verdeling. De verdeling wordt bepaald door de hoofden van de huisartsinstituten (Huisartsopleiding Nederland) gerelateerd aan de omvang van de regio behorende bij het UMC. De SBOH is werkgever, financier en partner voor artsenberoepen buiten het ziekenhuis. De huisartsenopleiding is gekoppeld aan één van de opleidingsinstituten. De opleiding bestaat uit opleidingsperiodes in de praktijk van een huisartsopleider in jaar 1 en 3 en in jaar 2 een verplichte klinische stage en stages in andere zorginstellingen. Algemene ziekenhuizen en topklinische ziekenhuizen kunnen in de opleiding betrokken zijn als stage-instellingen.”

Niet alleen maar méér opleiden…

 

     

 

In onderstaand kader maakt een huisarts, tevens hoogleraar, duidelijk dat de disbalans niet moet worden opgelost door alleen méér huisartsen op te leiden, maar dat vooral de uitstroom (zie plaatje hierboven) van huisartsen uit het vak moet worden voorkomen. Tevens wijst hij op de mogelijkheid generalistisch denkende en werkende specialisten in te zetten in een netwerk buiten het ziekenhuis. Het motto wordt dan: “Niet meer substitutie naar de eerste lijn, maar van de eerste lijn.”

Daarnaast wijst hij op het feit dat moet worden voorkomen dat meer huisartsen worden opgeleid omdat de rest van het zorgsysteem niet goed functioneert.

Wat mij betreft, drie keer raak, deze adviezen!

Henk Schers, huisarts en hoogleraar regionale netwerkvorming vanuit de huisartsgeneeskunde (Radboud UMC), Z&I, 11 mei 2023

Citaten: “Tussen 2015 en 2020 was het aantal opleidingsplekken 750. Maar het lukte tussen 2015 en 2020 zeker niet altijd om de plekken ook daadwerkelijk aan de man te brengen. In 2021 werd het aantal opleidingsplekken verhoogd naar 820, en in 2022 steeg het verder naar 850. Van de plekken in 2022 werden er slechts 776 gevuld, maar om het in perspectief te plaatsen: de aios huisartsgeneeskunde vormden wel meer dan 30% van het totale aantal aios dat in dat jaar de opleiding startte.

Recentelijk gaf het Capaciteitsorgaan in het Capaciteitsplan 2024-2027 een aantal nieuwe adviezen: Voor komend jaar geldt het advies om 1190 nieuwe huisartsen op te leiden. Dat is een meer dan forse ophoging. Je kunt je afvragen of dat nou echt hout snijdt, krijgen we die plekken wel vol? En belangrijker, hebben we die aantallen ook echt nodig? Of hebben we eerst andere problemen op te lossen? Veel huisartsen overwegen om vroegtijdig uit het vak te stappen, en dat zijn –helaas- niet alleen de oudere huisartsen, het gaat ook over collega’s die pas 5 of 10 jaar in het vak zitten (AM:pg.12); een fenomeen dat de laatste tijd ook in Engeland in toenemende mate gezien wordt. Waarom precies is nog niet heel goed bekend, en dus ook niet wat dit zou kunnen voorkomen. Meer nadruk op opleidingsplekken lijkt dan op dweilen met de kraan open. Er moet dus veel meer aandacht naar hoe we de problemen van zittende huisartsen oplossen, en ons niet blindstaren op toekomstige extra plekken die voorlopig nog niet gevuld zijn en voorlopig ook nog geen huisartsen afleveren. 

Onder welke condities willen en kunnen huisartsen wel met plezier hun vak blijven uitoefenen. Investering in de zittende groep is cruciaal om het benodigde aantal huisartsen alleen al op peil te houden. Niet meer substitutie naar de eerste lijn, maar van de eerste lijn. Een deel van de druk op de huisarts in de eerstelijn kan misschien beter worden opgevuld door de inzet van generalistisch denkende en werkende specialisten die in het netwerk buiten het ziekenhuis een belangrijke rol kunnen spelen. De generalist, huisarts of specialist ouderengeneeskunde houdt dan de regie of het hoofdbehandelaarschap, ziekenhuiszorg hoeft veel minder ingeschakeld, het ontlast het werk van de huisarts, en het komt tegemoet aan de wensen van artsen die graag medisch specialist willen worden.    

De huisarts is geen afvalputje. Wat in ieder geval moet worden voorkomen is dat meer huisartsen worden opgeleid omdat de rest van het zorgsysteem niet goed functioneert. Dan kweken we huisartsen die doekjes zijn voor het bloeden: dus niet meer huisartsen met meer tijd voor administratie, maar de administratieve lasten beperken; niet meer huisartsen om begripvol te praten en intermediair te zijn voor patiënten die tegen de wachttijden voor specialistische zorg of GGZ zorg oplopen, maar het probleem daar laten oplossen; en niet meer huisartsen om alle klusjes te doen die door anderen op het bordje van de huisarts worden geschoven, maar vooral zelf heldere keuzes in maken en de grenzen aangeven. 

Zorg dat huisartsen niet uitstromen.  We hebben in Nederland inmiddels 15.000 huisartsen, dat zou best wel eens genoeg kunnen zijn. Laten we er vooral voor zorgen dat de huidige huisartsen niet uitstromen, dat het vak weer aantrekkelijker wordt zodat de zittende huisarts met meer plezier een paar uur extra werkt, en dat een fulltime werkende huisarts weer voor een paar duizend Nederlanders kan zorgen. Dat lijkt urgenter dan opleidingsplekken te creëren die mogelijk niet gevuld gaan worden en de aandacht afleiden van de echte problemen.”

 

 

In 2020 was eerstelijnsgezondheidszorg goed voor ongeveer 13% van alle uitgaven voor gezondheidszorg in de EU-landen. Nederland scoort laag en zit volgens de OECD op 9%, waarbij het nog net Roemenië (8%) onder zich weet te houden.”

De nadruk leggen op de vraag onder welke condities huisartsen wel met plezier hun vak kunnen blijven uitoefenen, betekent onder andere hen deze vraag voorleggen. Zoals bijvoorbeeld recent de aankomende huisartsen ook duidelijk hebben gemaakt (blog). Investering in de zittende groep betekent ook het praktijkhouderschap promoten. Dit is cruciaal om uitstroom tegen te houden en het benodigde aantal huisartsen op peil te houden. Dan gaat het ook over de wenselijke organisatievorm (maatschap, groepspraktijk, gezondheidscentrum, samenwerken in een franchiseketen etc.)

05.05.2019: De vijf ringen van het praktijkhouderschap (waarde, contract, positie, tarief, financiën)

19.03.2020: Maak het praktijkhouderschap huisarts aantrekkelijker (aantal, bekostiging, spreiding)

14.10.2022: Ineens gaat IZA-discussie over doorzettingsmacht en leiderschap (Meijman, NZa, ZiN)

Sterke huisartsenzorg als netwerkpartner in een sterke eerste lijn

Citaat (blog): “Een sterke, goed functionerende eerstelijnszorg is van groot belang voor de samenleving. Eerstelijnszorg vormt het eerste, laagdrempelige aanspreekpunt waar burgers zich met vragen over gezondheid en ziekte zich kunnen melden.” Dat was het kernpunt in het recente rapport van een belangrijk onafhankelijk adviesorgaan van regering en parlement: de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (Rapport De Basis op orde, RVS, 3 april 2023).

Al eerder wist de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), of Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD), te melden dat een effectieve eerstelijnsgezondheidszorg de hoeksteen is van efficiënte, mensgerichte en rechtvaardige gezondheidsstelsels en daarmee een collectief maatschappelijk belang dient.

In 2020 was eerstelijnsgezondheidszorg goed voor ongeveer 13% van alle uitgaven voor gezondheidszorg in de EU-landen. Nederland scoort laag en zit volgens de OECD op 9%, waarbij het nog net Roemenië (8%) onder zich weet te houden.

Het lijkt mij van belang bij het uitwerken van de punten van de IZA-werkagenda, dat het daarom verstandig is dat beleidsmakers, zorgbestuurders en zorgverleners aan de thematafels nog eens extra aandacht besteden aan tekstpagina 136, en ook pg 137 van het OECD-rapport: OECD, figuur 5-11 op pg. 137, 5 december 2022.

Hoe belangrijk vindt Nederland nu daadwerkelijk de inzet van deze eerste lijn binnen IZA (16 september 2022) en de daaraan verbonden keten IZA (blog) + TAZ (blog) + WOZO (blog) + GALA(blog/blog/bijdrage) + SPUK?

Tot slot

Het is het NIVEL dat aanhoudend nuttige informatie aanlevert over de “stand in huisartsenland”, zoals in chronologie: november 2018 + januari 2019 + september 2021 + augustus 2022 + september 2022 + oktober 2022 + december 2022 + juni 2023.

Factoren die bijdragen aan kwaliteit/kwantiteit van vraag en aanbod zijn bij de juiste aanpak en beleid (effectief/efficiënt) te beïnvloeden.

Dat is het uitgangspunt, in de eerste lijn, ook in huisartsenland (blog/blog/blog/blog/blog/blog).

De uitkomst van dat beleid zal mede de omvang van de zorgkloof (gaan) bepalen.

NB: het plaatje onder de titel is afkomstig van mijn presentatie binnen de opleiding praktijkmanagement huisartsenzorg.

 

 

Vragen of opmerkingen?