Dat niet elke patiënt zich bij een huisarts kan inschrijven wordt zichtbaar en voelbaar (Volkskrant, 7 februari 2020 en Trouw, 8 februari 2020). Méér huisartsen opleiden lost echter maar een deel van het probleem op. Er zijn namelijk vier andere net zo urgente problemen. Dat zijn veilige arbeidstijden, de kosten van gewenste praktijkverkleining, een betere regionale spreiding en de dalende aantrekkingskracht van een eigen praktijk.  Per 1 januari 2019 zijn er 13.710 geregistreerde huisartsen. Van hen zijn ongeveer 12.766 (ruim 93%) werkzaam voor gemiddeld 0,74fte (ongeveer 45 uur per week). Eén fte staat inmiddels voor bijna 60 uur per week. Deze extra uren worden met name besteed aan niet-patiëntgebonden taken. De administratieve lastendruk is gestegen, wat de efficiëntie van huisartsen negatief beïnvloedt. Mannen werken gemiddeld vijf uur meer dan vrouwelijke huisartsen. Omdat het aandeel werkende vrouwelijke huisartsen blijft stijgen, ligt nu op bijna 58%, daalt in relatieve zin de beschikbaarheid. De praktijkhouder die na een steeds drukkere dagdienst op de huisartsenpost nog een dienst met steeds complexere spoedgevallen heeft te vervullen, raakt, zo blijkt, de grens van overbelasting. 

De bekostiging van huisartsenpraktijken functioneert niet vanwege de niet aan deze tijd aangepaste normeringen op het gebied van arbeidstijd, werklast en kosten. Bij gewenste praktijkverkleining van 2095 patiënten naar 1800, zijn in theorie niet alleen 1329 extra praktijkhouders nodig, maar ook het daarbij passende extra budget van ruim 600 mln. Met dan ook nog de vervolgvraag of een lagere rekennorm gezien de schaarste gaat leiden tot een kleinere praktijk, dan wel tot een betere regionale spreiding. Na de inval door de toezichthouder namens de overheid bij de huisartsenvereniging (april 2010) wegens vermeende bemoeienis bij praktijkvestiging kunnen huisartsen sowieso geen verantwoordelijkheid dragen voor deze noodzakelijke spreiding. Het is een taak van overheid, verzekeraars en gemeenten om in elke regio huisartsenzorg overeind te houden. Aan elke stelselwet in de zorg is voor hen als zorginkoper wetmatig een zorgplicht gekoppeld. Huisartsenzorg valt voor de burger onder de basisverzekering. Een basisverzekering waarvoor elke burger via de verzekeringsplicht premie betaalt. Maak voor de huisarts het praktijkhouderschap aantrekkelijker door wijkgericht goede huisvesting te garanderen (gemeenten) en de normeringen en bekostiging (overheid) te moderniseren. Nu valt op als trend een aanbiedersmarkt van steeds meer waarnemers, waarbij praktijkopvolging in een toenemend aantal regio’s een probleem wordt. Cruciaal wordt het uitgangspunt op welke schaalgrootte (lokaal/wijk/regio) bij de ontstane zorgkloof (vraag-aanbod) huisartsenzorg in de toekomst georganiseerd gaat worden. Als huisartsenzorg het beste ‘dichtbij bij de mensen’, ‘persoonsgericht’, ‘in de buurt’, ‘wijkgericht samen met anderen’ georganiseerd kan worden, dan heeft dat consequenties voor organisatie, financiering en spreiding. Om de aantrekkingskracht van het praktijkhouderschap te vergroten, is het ook niet verboden de beroepsgroep zelf te vragen wat nodig is voor een regionale vestiging en voor de mate van ondersteuning en samenwerking daarbij. Het advies om het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen fors te verhogen lijkt een goed advies, mits ingebed in een toekomstvisie en het bijdraagt aan een oplossing van ook andere urgente punten.

 

10 februari 2020

 

Anton Maes, huisarts niet-praktiserend