Inspirerende mensen hebben we nodig in de zorg en dus ook inspirerende artsen. Artsen die goed werk leveren via een combinatie van vakmanschap, morele verantwoordelijkheid en persoonlijke betrokkenheid. Vandaag in de schijnwerper: Prof. dr. J.A. (André) Knottnerus, professor of Primary Health Care (hoogleraar huisartsgeneeskunde), emeritus bij Maastricht University (Afscheidscollege, 2018).

Het inspirerende bij André zit voor mij in het gegeven dat hij al twintig jaar voorvechter is van een sterke eerstelijnsgezondheidszorg en dat ook uitdraagt. Hij was van 2001 tot 2010 voorzitter van de Gezondheidsraad en in deze hoedanigheid schreef hij mee aan en presenteerde het indrukwekkende rapport European primary care (Gezondheidsraad, 16 december 2004 + H&W, 2004). Het was de opmaat naar de vaststelling dat een sterke eerstelijnszorg samengaat met een effectievere en doelmatiger gezondheidszorg. Vanaf 2010 is André erelid van de Gezondheidsraad. Deze Gezondheidsraad is een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad met als wettelijke taak regering en parlement te adviseren op het brede terrein van de volksgezondheid en gezondheidszorg. Ook is hij 7 jaar (2010 – 2017) voorzitter geweest van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (Afscheidsrede, 4 april 2017).

Bijna twintig jaar later (!) reageert hij op soortgelijke conclusies over de noodzaak van een sterke eerste lijn in het RVS-rapport “De basis op orde” (3 april 2023). Ook deze Raad voor Volksgezondheid & Samenleving is een onafhankelijk adviesorgaan voor regering en parlement. André stelt op een sociaal medium (zie blog, 7 april 2023) “dat wij achteraf dus moeten constateren dat die aanbevelingen in de vele jaren daarna (na 2004) – met name vanuit de perspectieven beleid, financiering en menskracht – veel te weinig zijn opgepakt.” Wie hier de schoen past….

Tot slot, stelt hij duidelijk, nu recent de meerderheid in de Tweede Kamer voorstander is van afschaf van het verplichte eigen risico (Motie 36471-9, 13 december 2023), zelf nog steeds te pleiten voor een afschaf “want het eigen risico is niet logisch, niet solidair, niet bewezen effectief, en kan averechts werken.” Dit geluid over de afschaf van het eigen risico staat in schril contrast met de mainstream meningen van velen (hier/hier), onder andere het ministerie (Kamerbrief, 22 december 2023). Het standpunt van André, waarbij hij bij verandering van de regeling van het verplichte eigen risico pleit voor een deugdelijke c.q. wetenschappelijke onderbouwing/begeleiding, zet de discussie nogmaals op scherp.

 

     

 

“De analyse en aanbevelingen in dat Gezondheidsraadadvies vertonen namelijk in belangrijke mate overlap met het zeer relevante pleidooi en de handreikingen van de RVS anno nu”

 

 

(European primary care, Gezondheidsraad, 16 december 2004 + NTvG, 14 mei 2005)

De eerstelijnsgezondheidszorg moet de emancipatoire ontwikkelingen in de rol van de patiënt op de voet volgen. Informatieverschaffing, effectieve communicatie, e-health en toenemende mogelijkheden voor op het individu toegesneden thuiszorg zijn slechts enkele van de gebieden waar grote uitdagingen in het verschiet liggen. Ter wille van preventie, gidsfunctie, continuïteit van zorg en evaluatieonderzoek verdient het aanbeveling dat teams en netwerken van eerstelijns zorgverleners verantwoordelijkheid dragen voor welomschreven, geregistreerde populaties, in grootte variërend naar gelang bevolkingsdichtheid en lokale problemen. Met inachtneming van een zekere variatie naar behoefte en lokale omstandigheden, dienen als eerstelijnsdisciplines voor de zorgvrager beschikbaar te zijn: huisarts, praktijkverpleegkundige/nurse practitioner, thuiszorg, fysiotherapeut, extramurale apotheker, eerstelijns verloskundige en tandarts. Een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, psycholoog of maatschappelijk werker moet kunnen worden ingeschakeld. Er zijn mogelijkheden om, met het oog op het verhogen van de doelmatigheid, de taken in de eerstelijnsgezondheidszorg verder te differentiëren. Wanneer, bijvoorbeeld, onder de verantwoordelijkheid van het eerstelijnsteam als geheel, bepaalde patiëntgebonden taken door physician assistants of praktijkverpleegkundigen worden uitgevoerd, dan betekent dat tijdwinst voor huisartsen. Het is van belang dat voor patiënten steeds duidelijk is wie van de leden van het eerstelijnsteam aanspreekbaar is voor de zorg voor een bepaald gezondheidsprobleem. Er dient een adequate 24-uursvoorziening te zijn voor eerstelijns medische, verpleegkundige en farmaceutische zorg en crisisopvang, in goede interactie met tweedelijnszorg. Ter ontlasting van hulpverleners kan gedacht worden aan een aparte – eventueel regionaal overkoepelende – organisatie van managementtaken.”

————————————————————————————————————–

(April 2023, n.a.v. rapport RVS, De basis op orde, 3 april 2023)

“Een belangrijk pleidooi van de RVS in het belang van ons aller eerstelijnsgezondheidszorg. De Raad “beoogt met dit hoofdlijnenadvies vanuit samenlevingsperspectief een toegevoegde inbreng te leveren aan de ontwikkeling van de visie op de eerstelijnszorg in 2030” en biedt handreikingen – aan alle betrokken partijen – die de volle aandacht verdienen. Dat laatste zeg ik met nadruk, ook als voormalig voorzitter van de commissie van de Gezondheidsraad die in 2004 op verzoek van minister Hoogervorst van VWS het advies ‘European primary care‘ uitbracht. De analyse en aanbevelingen in dat Gezondheidsraadadvies vertonen namelijk in belangrijke mate overlap met het zeer relevante pleidooi en de handreikingen van de RVS anno nu. Achteraf moeten we dus constateren dat die aanbevelingen in de vele jaren daarna – met name vanuit de perspectieven beleid, financiering en menskracht – veel te weinig zijn opgepakt. Laten we afspreken dat dat vanaf nu een stuk beter zal gaan!” 

———————————————————————————————————————-

(Januari 2024, publicatie met zijn toestemming) 

“De Kamermeerderheid wil van het eigen risico af. Daar kan ik mij in vinden want het eigen risico is niet logisch, niet solidair, niet bewezen effectief, en kan averechts werken. Het lijkt beter om aan andere knoppen te draaien.

– Niet logisch en riskant: als de huisarts, werkend volgens de evidence-based standaarden van het NHG naar een medisch specialist verwijst dan is daar een serieuze reden voor, en dan is het onlogisch en zelfs riskant als die verwijzing achteraf door financiële drempels niet zou worden gerealiseerd. 
– Niet solidair: die drempel geldt vooral voor degenen bij wie de eigen bijdragen stapelen, zoals chronisch zieken die op diverse voorzieningen tegelijk zijn aangewezen. Mensen in de lagere inkomensgroepen worden vaker en eerder chronisch ziek, en worden dan ook nog met extra zorglasten geconfronteerd. Ook geldt dat als gezonde mensen hun eigen risico verhogen, de kosten van de zorg meer drukken op anderen. Dit alles schuurt met zorgverzekering op basis van solidariteit.
– Niet bewezen effectief: de pleidooien voor het eigen risico en eigen bijdragen worden niet gedekt door methodologisch goed onderzoek, terwijl de bewijslast hoort te liggen bij degenen die voor indringende interventies pleiten. 
– Kan averechts werken: het beperkte bewijs van goede kwaliteit dat er wel is wijst erop dat eigen bijdragen (sommige typen meer dan andere) de ‘zorgconsumptie’ op relatief korte termijn doen dalen, mede omdat mensen die zorg nodig hebben zorg gaan mijden.

Dat kan uiteindelijk meer ongezondheid opleveren, waarop de Gezondheidsraad al in 2003 wees. Dat kan later ook leiden tot meer zorgkosten en langduriger uitval uit het arbeidsproces, iets wat vaak ontbreekt in kosten-baten schattingen rond het eigen risico. 

Het lijkt al met al veiliger, ook uit een oogpunt van voorzorg, om aan andere knoppen te draaien, met minder averechtse effecten op de patiëntenzorg, zoals: 

– kritisch bekijken welke zorgactiviteiten, behandelingen en zorgtechnologieën werkelijk toegevoegde waarde hebben. Dat bevordert ook een doelmatiger inzet van personeel.

– goede communicatie met patiënten over voors en tegens van (non-)behandelingsopties. 

– besparingen op overmatige bureaucratie.

– afdingen op apparatuur- en medicijnprijzen door internationale samenwerking. En met name op behandelingen die met steun van publieke middelen en maatschappelijke gezondheidszorginfrastructuur zijn ontwikkeld.

– en natuurlijk op preventie gericht op langer gezond leven.

Afbouw van het eigen risico vraagt op de korte termijn een forse investering maar kan ook voor zorg- en maatschappelijke kosten positief uitpakken. Het is verstandig dit proces zorgvuldig aan te pakken en wetenschappelijk te begeleiden, beter dan dat is gebeurd bij de invoering van het eigen risico.”

Eerdere blogs over inspirerende artsen:

19.10.2019: Inspirerende artsen (01): Piet van Loon

05.12.2019: Inspirerende artsen (02): Dirk de Wachter

03.02.2020: Inspirerende artsen (03): Wanda de Kanter

04.01.2021: Inspirerende artsen (04): Marcel Slockers

12.05.2021: Inspirerende artsen (05): Liesbeth van Rossum

13.08.2021: Inspirerende artsen (06): Arjen Göbel

26.11.2021: Inspirerende artsen (07): Nienke Nieuwenhuizen

05.04.2022: Inspirerende artsen (08): Jacques de Milliano

01.11.2022: Inspirerende artsen (09): Nico van der Lely

21.09.2023: Inspirerende artsen (10): Anita Vreugdenhil

17.10.2023: Inspirerende artsen (11): Rob Vrenken

01.12.2023: Inspirerende artsen (12): Mart van de Laar

 

Vragen of opmerkingen?