Patiëntenfederatie Nederland (PFN) heeft onder ruim 9500 leden van het eigen Zorgpanel een onderzoek uitgevoerd naar ervaringen met hun huisarts en de huisartspraktijk.

Het Zorgpanel van PFN is een vaste groep van ruim 24.000 mensen met veel ervaring met de zorg. Het Zorgpanel is niet volledig representatief voor de Nederlandse bevolking. Jonge mensen zijn ondervertegenwoordigd en deelnemers zijn vaker hoog opgeleid. Daarnaast hebben relatief veel mensen een chronische aandoening.

Uit dit onderzoek blijkt dat patiënten tevreden zijn over hun huisarts(enpraktijk) en dat zij doorgaans ook lang bij dezelfde dokter blijven. Gemiddeld krijgt de huisarts als rapportcijfer een ruime acht, maar als een patiënt van huisarts wil veranderen daalt dat cijfer naar een dikke zes. Patiënten die vaak naar de huisarts gaan zijn positiever over de dokter dan mensen die niet vaak gaan.

In deze blog ga ik in op een paar uitkomsten van de enquête en de daarin genoemde knelpunten.

Uitkomsten vragenlijst PFN: uitvoering oktober en november 2020 (Zorgpanel: n = 9528)

·      Driekwart staat al langer dan 8 jaar ingeschreven bij zijn huidige huisartsenpraktijk

·      Mensen hadden vooral contact met de huisarts en/of de assistent, en in mindere mate met de praktijkondersteuner. 1 op de 5 mensen heeft 5 keer of vaker per jaar contact met de huisarts en/of assistent

·      De vertrouwensband met de huisarts vinden mensen erg belangrijk. 95% is het eens met de stelling. 7 van de 10 mensen vinden het nodig om altijd een afspraak bij de eigen huisarts te hebben om de vertrouwensband op te kunnen bouwen (70%).

·      Mensen waardeerden hun huisarts gemiddeld met een 8,2 en hun huisartsenpraktijk met een 7,9. Deelnemers die 5 keer per jaar of vaker bij de huisarts kwamen in het afgelopen jaar geven de huisarts een 8,5. Deelnemers die afgelopen jaar niet bij de huisarts kwamen geven de huisarts een 7,8.

·      De meeste mensen konden binnen 3 werkdagen terecht voor een afspraak (80%). 29% van de deelnemers kon dezelfde dag terecht. 5% van de deelnemers (n=443) kon na een week terecht.

·      Bij 35% was het laatste contact met de huisarts digitaal of telefonisch. Er was nagenoeg geen contact via chat/appen (n=25) of via beeldbellen (n=27). Het digitale of telefonische contact ging meestal over de uitslag van een onderzoek of over een nieuwe gezondheidsklacht.

·      5% geeft aan het afgelopen jaar overgestapt te zijn naar een andere huisarts en 5% was daar op het moment van dit onderzoek nog mee bezig. De belangrijkste redenen zijn verhuizing van de deelnemer of de huisarts (26%) en ontevredenheid over de huisarts (24%).

·      25% (n=236) van de mensen die wil overstappen, geeft aan belemmeringen te ervaren. 50% ervaart geen belemmeringen. De overige 25% moet nog overstappen. De belangrijkste belemmering voor deelnemers was dat een andere huisarts geen plaats meer had (47%). Soms was er geen andere huisarts in de buurt (10%). In 6% van de gevallen zorgden onderlinge afspraken tussen huisartsen er voor dat deelnemers niet naar de huisartsenpraktijk van hun keuze konden

·      61% vindt het belangrijk om met de huisarts over preventie te praten. Mensen die vinden dat de huisarts (meer) aandacht aan preventie zou moeten besteden, zeggen dat de huisarts dit het beste kan doen. Bijvoorbeeld door te wijzen op de mogelijkheden van andere zorgverleners (51%) of door informatie te geven over wat je zelf kan doen aan preventie (56%).

·      52% van de deelnemers is vrouw. 48% is man. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 66 jaar

**Aspect tevredenheid

Als mensen hun huisarts gemiddeld waarderen met een 8,2 en hun huisartsenpraktijk met een 7,9 dan zijn dat fraaie rapportcijfers. De uitkomsten laten wederom de meerwaarde van een bestaande vertrouwensband zien. Deze vertrouwensband neemt daarbij gelukkig toe naarmate mensen vaker contact hebben met de huisarts. Inschrijving bij een huisartsenpraktijk is vanuit het perspectief van de burger overigens niet verplicht, zodat het opbouwen van een vertrouwensband ook niet altijd mogelijk is. Dat overstappen in tijden van schaarste een probleem kan zijn, is begrijpelijk. Dan valt het percentage van 25% mij nog mee. Ontevredenheid is (trouwens) in elke relatie een goede reden dit eerst onderling te bespreken en kan uitmonden in het zoeken naar een andere zorgverlener. Vrije artsenkeuze is immers een te koesteren recht (blog).

Dat deelnemers niet altijd naar de huisartsenpraktijk van hun eigen keuze kunnen, kan samenhangen met de afstand en met het gesloten zijn van de praktijk. Op huisartsen rust bij spoed de inspanningsverplichting om binnen 15 minuten bij de patiënt te zijn. Dus alleen om deze reden al kan inschrijving niet altijd plaatsvinden. De huisartsenpraktijk is open óf dicht. Daarnaast is er de optie een burger, bijvoorbeeld vanwege zorgcomplexiteit na oriëntatie gemotiveerd te weigeren (blog).  Wat m.i. niet kan is dat huisartsen onderling afspreken welke praktijk er open of dicht is en dat richting de burger opgeven als reden van het gesloten zijn van hun praktijk. Dat lijkt mij in strijd met de Mededingingswet.

**Aspect toegankelijkheid

Dat de meeste mensen binnen 3 werkdagen bij de praktijk terecht konden, betekent dat de beroepsgroep van huisartsen zich houdt aan de afgesproken Treeknorm (blog). Als mensen eenmaal een afspraak hadden, waren zij positief over de tijd die de huisarts voor hen had. 51% acht dit ruim voldoende en 38% voldoende.

Als deelnemers van de enquête aangaven niet te kunnen overstappen naar een andere huisarts, dan gaven de meesten aan dat zij niet verder zijn verwezen (80%) naar een plaats waar ze dan wél terecht zouden kunnen. Dit zou in deze meldactie ongeveer 75 mensen betreffen. Dat betekent, aldus de PFN, dat deze mensen geen idee hebben waar ze terecht zouden kunnen en blijven zoeken naar een huisarts. De PFN stelt dat dit een onaanvaardbare situatie is. Wel, het antwoord is: de zorgverzekeraar heeft hier de zorgplicht. Antwoord van de toezichthouder NZa (citaat uit blog): ”De zorgverzekeraar moet namelijk deze zorg inkopen voor zijn verzekerden. Het argument dat er in de regio onvoldoende zorgverleners zijn is hierbij onvoldoende. De zorgverzekeraar zal dan maatregelen moeten treffen om het aanbod in de regio uit te breiden. Alleen overmacht kan reden zijn om de zorg niet te kunnen leveren (einde citaat).”

Deze zorgplicht van de verzekeraar onder het toezicht van de NZa betekent dus voor de burger die wil overstappen zich primair tot hen te wenden. Dat ook de beroepsgroep een taak heeft om, waar dat kan, de helpende hand te bieden, is duidelijk. Maar blijkbaar is het moeilijk voor de PFN ieders verantwoordelijkheden hier te expliciteren.

Wat het extra lastig maakt is het gegeven dat de beroepsgroep van huisartsen geen inspraak heeft in de instroom. Wat numeriek aan huisartsen wordt opgeleid, wordt bepaald door het ministerie, veelal op voorspraak van het Capaciteitsorgaan.

Het laatste advies van het Capaciteitsorgaan werd recent in een Kamerbrief (24 december 2020) nog eens onder ogen van de Tweede Kamer gebracht: Het Capaciteitsorgaan adviseert nu om het aantal instroomplekken voor huisartsen flink naar boven bij te stellen. De reden hiervoor is dat huisartsen er steeds meer taken bij krijgen. Er is sprake van vergrijzing, mensen blijven langer thuis wonen, de zorgvraag wordt complexer en er is een grotere vraag naar samenwerking en regievoering. Daarnaast is er sprake van een grotere belasting vanuit de geestelijke gezondheidszorg en de jeugdzorg en is de inzet nog steeds om daar waar mogelijk zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn te verplaatsen.

Om de disbalans tussen vraag en aanbod van huisartsenzorg te herstellen zijn al in april 2019 in een gezamenlijk plan van aanpak tussen minister en beroepsverenging 10 thema’s genoemd. Hier ben ik nog recent in een drietal blogs uitgebreid op ingegaan.

11.01.2021: Disbalans vraag en aanbod huisartsenzorg: de aanpak (1) (tekort fte huisarts)

13.01.2021: Disbalans vraag en aanbod huisartsenzorg: de aanpak nader beschouwd (2)

15.01.2021: Disbalans vraag en aanbod huisartsenzorg: zorgplicht onder toezicht (3) (NZa)

Jammer dat de PFN niet refereert aan dit traject. De oplossing komt hier tot stand alleen via een gezamenlijke aanpak van alle 10 thema’s. Alleen méér huisartsen opleiden is zeker ook niet de oplossing.

De zorgvraag kan, zoals PFN ook zelf meldt, worden beïnvloed met een goede en goed toegankelijke informatiebron, zoals bv. Thuisarts.nl. Dit betekent dat de financiering van deze website Thuisarts.nl dan ook goed geregeld moet zijn (blog).

**Aspect preventie

De meerderheid van de deelnemers vindt het belangrijk om met de huisarts te praten over preventie. Preventie is in dit onderzoek omschreven als ‘het verbeteren of behouden van je gezondheid, bijvoorbeeld door meer te bewegen, gezonder te eten, stoppen met roken’. Maar liefst 61% verwacht en waardeert daarbij een rol van de huisarts en de praktijkondersteuner. Uit vervolgvragen blijkt maar liefst 85% van de deelnemers die een gesprek over preventie gehad hebben, dat nuttig vond. Er zijn ook patiënten die het liever zelf uitzoeken en geen rol zien voor de huisarts in deze, maar dat is een kleiner deel.

Tsja, wat moet de huisarts doen als 22% van de volwassenen rookt, 9% overmatig drinkt, 47% een ongezond gewicht heeft en ongeveer 50% niet voldoet aan de beweegrichtlijn

Huisarts & Wetenschap (5 januari 2021): “Onder de ondervraagde huisartsen bestond er geen consensus over hun rol bij preventie. Ze lijken eerder geneigd om zich te richten op preventie bij mensen die al beginnende klachten of aandoeningen hebben en worstelen met gebrek aan tijd, mankracht en middelen om vooral de mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden goed te kunnen begeleiden. Wat bekend is bij preventie is het belang van leefstijl, gedragsverandering (denken en begrijpen is nog geen doen), beweegrichtlijnen (inclusief goede houding) en motiverende gespreksvoering. Naast een aanpak via de Wet publieke gezondheid (taak centrale en decentrale overheid) en e-communities is er dan zo nodig ook een persoonsgerichte aanpak.

Wat bij preventie nodig is (blog), is een deltaplan met allereerst een versnelling van de ambities uit het Nationaal Preventieakkoord (23 november 2018).

In de Toekomstvisie hebben huisartsen de taakomschrijving bij preventieve zorg wel enigszins begrensd.

Toekomstvisie huisartsen (Woudschoten, januari 2019): kerntaak preventieve zorg

Bij de herijking van de kernwaarden en -taken van de huisarts in 2019 is vastgesteld dat de huisarts geïndiceerde en zorggerelateerde individuele preventie als kerntaak ziet. Geïndiceerde preventie is gericht op individuen die nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel de risicofactoren of symptomen hebben die voorafgaan aan een ziekte. Voorbeelden zijn cardiovasculair risicomanagement of het signaleren van leefstijlfactoren als roken of problematisch alcoholgebruik zonder aanwezige ziekte. Zorggerelateerde preventie richt zich op mensen met een ziekte of aandoening en voorkomt dat een bestaande aandoening leidt tot complicaties, beperkingen, een lage kwaliteit van leven of sterfte. Voorbeelden hiervan zijn behandeling van hart- en vaatziekten met medicatie, gewichtsreductie bij diabetes mellitus 2 of terugvalpreventie bij depressie. Dit betreft medisch-preventieve zorg, zoals geadviseerd in NHG-Standaarden of andere richtlijnen. Deze zorg wordt vaak programmatisch aangeboden door het team van de huisarts in samenwerking met andere zorg- en hulpverleners. Uitgangspunt voor het bepalen van de kerntaak preventieve zorg is het consult met de patiënt in de spreekkamer. De huisarts met het team in de huisartsenpraktijk biedt continue, persoonsgerichte zorg en zal in de loop der tijd de preventieve zorg aanpassen aan de levensfase van de patiënt. De belangrijkste taak van de huisarts hierbij is het signaleren en bespreekbaar maken van gezondheid en leefstijl en het voorkomen van (complicaties van) chronische ziekten.”

PFN wijst op het belang van een netwerk zodat de huisarts de burgers met name wijst op informatie en hen doorverwijst naar collega zorgverleners, een gecombineerde leefstijl interventie (GLI) of gemeentelijke welzijnsaanbod en buurtsportcoördinatoren als het gaat om de opvolging van adviezen.

Deze wens sluit aan op hetgeen huisartsen zelf in de Toekomstvisie hebben gesteld: ”Een regionaal samenwerkingsnetwerk moet beschikbaar zijn als aanspreekpunt voor eventuele vragen en initiatieven op het gebied van preventie vanuit de wijk of gemeente. Gemeente en zorgverzekeraars zorgen voor voldoende aanbod en inzichtelijke, laagdrempelige toegang tot leefstijlprogramma’s en vervolgzorg op psychosociaal gebied.”

Het goede nieuws is dat veranderen/verbeteren van de eigen leefstijl van de individuele burger niet altijd geld hoeft te kosten en dat het resultaat, een betere gezondheid, de extra bonus kan zijn (blog). En daar waar uitvoering van preventieprogramma’s wél geld kost, kan kringloopfinanciering de oplossing zijn. Wáárom maakt het ministerie hier (blog/blog) geen meters?

Tot slot

Al eerder kreeg de beroepsgroep van huisartsen een fraai rapportcijfer (blog, 7 juli 2018). Om het mooie rapportcijfer van patiënten te behouden en de door de PFN genoemde knelpunten op te lossen, zullen met regelmaat alle aspecten van ZINVOL (zorgwetten – inhoud – nastreven – voorwaarden – organisatie – logistiek) bij huisartsenzorg onder het vergrootglas moeten worden gelegd. Denk daarbij, niet limitatief, aan aspecten als regelgeving, beschikbaarheid, toegankelijkheid, toekomstverkenning, kerntaken, taakverdeling, poortwachterschap, governance, kernwaarden, zorgbudget, bekostiging, kostprijs, ondersteuning, opleiding, arbeidstijd, contract, rechtsvorm, schaalgrootte, huisvesting, samenwerking, werkplezier, verantwoording en kwaliteit. Bij al deze aspecten spelen juist ook burgers en patiënten en hun vertegenwoordigers, zoals de PFN, een cruciale rol.

Zodat met gezamenlijke inzet de huisartsenzorg voor alle burgers laagdrempelig toegankelijk blijft en zo optimaal mogelijk persoonsgericht is.

(De getoonde foto is overgenomen van de website van de PFN)