Na het presenteren van “de financiële staat van de huisartsenzorg” (versie 28-slot + blog) op 29 november 2019 kreeg ik van de redactie van nieuwswebsite Huisarts Vandaag (HV) de volgende 14 vragen ter beantwoording voorgelegd. Elke dag 1 antwoord.

1.HV (vraag): De macrokosten voor huisartsenzorg zijn sinds 2002 met 300% gestegen van 960 naar over de 3000 miljoen euro. Op de werkvloer is de zorg voor de huisarts intensiever en complexer geworden en het ondernemersrisico groter, zoals meer personeel en meer vastgoed. Toch daalt sinds 2011 de winst uit onderneming en is in 2015 met €16.300,- gedaald van €124.500 naar €108.200. Kun jij e.e.a. verklaren en welke waarde geef je hieraan voor het ondernemerschap van de praktijkhoudende huisarts?

AM (antwoord): In het overzicht staan tot 2006 alleen de huisartskosten van de ziekenfondsverzekerden. Vandaar dat ik pas ga rekenen vanaf 2006 (start Zorgverzekeringswet) en kom dan uit op een kostengroei van gemiddeld 4,36%, exclusief de kosten multidisciplinaire zorg. Dat het percentage tot boven de 4% stijgt, komt door 2018 (het eerste jaar inclusief laatste kostenonderzoek) en 2019 (verwachte kosten horend bij 1e jaar bestuurlijk akkoord). Het gemiddelde groeipercentage is krap, omdat het percentage inclusief de kosten is van de loon-prijsindex. Voorbeeld: 2019 (personele loonindex OVA: 3,42% en prijsindex CEP: 2,49%). Als de huisarts dan wel meer werk verricht, is de echte beschikbare budgettaire ruimte voor dat extra werk in de basiszorg dus gering. Dan het inkomen van de praktijkhouder, ook dat is “gereguleerd”. Voor dat inkomen gold voor 2019 de inkomensindex van 3,42%. Behalve de Belastingdienst via de accountant, houdt geen enkele instantie het jaarlijkse praktijkinkomen van de praktijkhoudende huisarts bij. De NZa heeft sinds de Zorgverzekeringswet wel 3x een “kostenonderzoek” gehouden, wat juist iets zegt over het “inkomen”. Zelfs meer over het inkomen, dan over het prijskaartje van goede zorg. Want daarover zegt het kostenonderzoek van de NZa namelijk niets, terwijl het met de uitslag wel de tarieven vervolgens bepaalt van 77% van de jaaromzet van de huisarts. Het CBS houdt wel van alle zorgverleners het “resultaat voor de belasting” bij. Dat zou interessant zijn voor het antwoord op jullie vraag, ware het niet dat tussen 2011 en 2015 de praktijken van alle zelfstandigen tot dezelfde groep zijn gerekend. Dus de praktijkhouders zitten in dezelfde CBS-groep als de zzp’ers/waarnemers. En vanaf 2015 zijn zelfs de resultaten van de huisartsposten meegerekend tot die groep. Wordt het nog onoverzichtelijker. De meest logische verklaring van het niet stijgen van de CBS-inkomens van huisartsen, het “resultaat voor de belasting”, zie ik zelf, zonder geleverd bewijs, in een steeds grotere vertegenwoordiging van waarnemers binnen de totaalgroep, zowel absoluut als relatief. De meest betrouwbare meting bij het ondernemerschap in het algemeen en als controle van de liquiditeit (korte termijn) en solvabiliteit (lange termijn) van de eigen praktijk zit in het uitpluizen van de jaarrekeningen en met een jaarlijkse balansvergelijking.

Relevante (eerdere) blogs

14.07.2017: Praktijkkostenonderzoek huisartsen 2015 door NZa: 20 kanttekeningen

21.07.2017: Vragen/antwoorden over het praktijkkostenonderzoek

28.07.2017: De financiële toekomst van de huisartsenzorg (huisarts- en economiefactoren)

20.09.2017: De financiële staat van de huisartsenzorg (versie 26) (exploitatie- en begrotingscijfers)

02.10.2017: De financiële staat van de huisartsenzorg (26): vraag/antwoord

23.02.2018: Inzicht in prijs, dan pas uitzicht op een oplossing (is kostprijs “ist” of “soll”?)

14.11.2018: De financiële staat van de huisartsenzorg (versie 27) (exploitatie- en begrotingscijfers)

23.11.2018: De financiële staat van de huisartsenzorg (27): vraag/antwoord

19.04.2019: Financiële tussenbalans huisartsenzorg van 2018 (exploitatie- en begrotingscijfers)

29.11.2019: De financiële staat van de huisartsenzorg (28-slot) (exploitatie- en begrotingscijfers)