De afgelopen week verscheen het rapport “Het Nederlandse gezondheidszorgsysteem in internationaal perspectief “(RIVM/VWS), waarin de gezondheid en de gezondheidszorg in Nederland zijn vergeleken met die van elf nabijgelegen Europese landen met een vergelijkbare economie en cultuur. Nederland scoort qua zorguitgaven uitgedrukt als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) met 10,5% rond de internationale mediaan van 10,4% (2016). In deze blog beperk ik mij tot citaten van de resultaten betreffende de Nederlandse huisartsenzorg.

Aantal artsen

Het aantal praktiserende artsen per duizend inwoners is in Nederland niet exceptioneel hoog of laag, vergeleken met andere landen. Hoewel Nederland een poortwachtersysteem kent, is het aantal huisartsen per duizend inwoners met 0,82 maar iets boven de internationale mediaan van 0,77, zeker gezien het relatief hoge percentage (64%) huisartsen van de 11.384 in totaal dat in deeltijd werkt.

Aantal bedden

Het aantal bedden in ziekenhuizen en instellingen is ook van belang voor huisartsen. Ziekenhuisbedden in Nederland zijn in aantal afgenomen, van 47.571 in 2010 tot 44.043 in 2014. Deze afname vindt vrijwel geheel plaats in algemene ziekenhuizen. De afname van ziekenhuisbedden is een internationale trend, maar de verschillen tussen landen zijn relatief groot. In Duitsland zijn er nog 8,1 bedden per duizend inwoners; in Zweden is dit met 2,4 aanzienlijk minder. Nederland scoort rond de internationale mediaan van 4,3.  Daarentegen kent Nederland het grootste aantal bedden in de langdurige zorg (87,4 per duizend inwoners boven de 65 jaar in 2013, ten opzichte van een internationale mediaan van 55,0), hoewel de laatste jaren steeds meer langdurige zorg bij mensen thuis wordt geleverd en steeds minder in instellingen.

SEH-bezoek daalt

Uit OECD-cijfers blijkt dat Nederlanders relatief weinig de spoedeisende hulp (SEH) bezoeken. Zo’n 12% van de mensen bezocht in 2012 een SEH, wat ruim onder de internationale mediaan van 19,1% ligt. In Engeland bezoeken mensen bijna drie keer vaker een SEH. Een belangrijke reden is dat Nederland een vrij uitgebreide structuur van huisartsenposten kent voor zorg buiten kantoortijden. De implementatie hiervan heeft, zo weten huisartsen zelf als de beste (blog/manifest), een aanzienlijke verschuiving van spoedzorg naar eerstelijnszorg teweeggebracht.

Patiëntervaringen bij huisartsen

Goede zorg stelt de patiënt centraal en is responsief aan diens behoeften. Om dit kwaliteitsaspect van zorg beter te kunnen monitoren zijn internationaal zogeheten Patiënt Related Experience Measures (PREMs) vastgesteld voor huisartsen en andere artsen in ambulante settings. Hierin wordt aan patiënten gevraagd of hun reguliere arts (in Nederland de huisarts) voldoende tijd neemt, op een makkelijk te begrijpen manier uitlegt, en of hun reguliere arts de patiënt bij beslissingen betrekt en de gelegenheid geeft om vragen te stellen. Nederland scoort goed bij deze PREMs. Zo gaf in 2017 93% van de Nederlanders aan dat hun arts voldoende tijd neemt voor ze, bij een internationale mediaan van 85,4%.

Voorschrijfgedrag in eerste lijn

Het merendeel van de geneesmiddelen wordt in de eerstelijns zorg voorgeschreven. Gepast en doelmatig voorschrijfgedrag is daarmee een belangrijke kwaliteitsindicator van eerstelijnszorg. Nederland doet het goed op dit vlak. In geen ander land waarmee we vergelijken wordt minder antibiotica voorgeschreven dan de 10,0 standaard dagdoseringen per duizend inwoners dan in Nederland. In Nederland wordt ook terughoudend omgegaan met benzodiazepines. Slechts bij 1,8% van de ouderen wordt dit langdurig voorgeschreven, wat positief is omdat deze medicijnen bijwerkingen hebben zoals duizeligheid, vermoeidheid en verwarring met mogelijk op de lange termijn ongevallen en afhankelijkheid tot gevolg. Verder krijgt 79,3% van de Nederlandse diabetespatiënten cholesterolverlagende medicijnen voorgeschreven. Dit is hoog in internationaal perspectief, maar een goed teken, omdat medische richtlijnen dit adviseren om het risico op complicaties en nierziekten te verkleinen.

Vermijdbare ziekenhuisopnames

Ziekenhuisopnamen als gevolg van chronische aandoeningen zoals diabetes, astma, COPD en chronisch hartfalen zijn in de meeste gevallen vermijdbaar. Ze zijn daarmee een goede indicator voor de toegankelijkheid en effectiviteit van eerstelijnszorg, waar deze aandoeningen voornamelijk behandeld worden. Voor zowel chronisch hartfalen, astma/COPD en diabetes is er de laatste jaren sprake van een stabiele trend in Nederland. Het aantal ziekenhuisopnamen als gevolg van deze aandoeningen neemt dus niet toe of af. Internationaal zijn de verschillen relatief groot, maar Nederland doet het bij alle drie de aandoeningen beter dan de internationale mediaan. Nederlandse diabetici worden het minst vaak opgenomen vergeleken met diabetici in andere landen.

Euthanasie

Over zorg rond het levenseinde worden nog relatief weinig gegevens verzameld, zeker in internationaal verband. De Staat van Volksgezondheid en Zorg bevat daarom nog geen cijfers over (kwaliteit van) zorg rond het levenseinde in Nederland. Wel blijkt dat het aantal meldingen van euthanasie de afgelopen jaren is toegenomen, van 1.923 in 2006 tot 6.585 in 2017. In het merendeel van de gevallen betreft het patiënten die lijden aan niet meer te genezen somatische aandoeningen. In 64% van het totaal aantal meldingen gaat het om patiënten met terminale kanker. In 2017 voldeed 99,8% van alle euthanasiemeldingen aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Een percentage waar de artsen van Nederland die deze euthanasie hebben uitgevoerd trots op kunnen zijn.