Nog steeds is in de Tweede Kamer onder behandeling het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders (AWtza).  Op dit moment geldt de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) die toelatingen voor zorginstellingen regelt als deze instellingen zorg willen aanbieden die op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet Langdurige Zorg (Wlz) voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast beschrijft de Wtzi regels voor goed bestuur en bepaalt deze wet in welke gevallen winst uitgekeerd mag worden. De overheid wil met nieuwe wetgeving deze Wtzi vervangen door de Wet Toelating Zorgaanbieders (Wtza).

Hoe is de situatie nu?

Elk jaar schrijven tussen de 8.000 en 10.000 nieuwe zorgaanbieders zich in het Handelsregister in. Slechts een klein deel (400) van deze nieuwe zorgaanbieders heeft een toelating op grond van de Wtzi nodig. Zonder toelating mogen deze zorgaanbieders niet starten met het verlenen (en declareren) van zorg. Huisartspraktijken hebben nu van rechtswege een automatische erkenning, zodat zij nu géén WTZi-toelating hoeven aan te vragen bij start van een nieuwe praktijk.

Wtza: verandering I: meldplicht

De Wtza zal gaan gelden voor alle nieuwe aanbieders van zorg die vallen onder artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Zij zijn verplicht om zich via een digitaal portaal bij het CIBG, zeg maar de overheid, te melden en een vragenlijst in te vullen voordat zij starten met zorgverlening. Deze vragenlijst bevat vragen over de aard van de te verlenen zorg, de personele inrichting van de organisatie, de materiële inrichting van de organisatie, de voorwaarden betreffende kwaliteit van zorg en de voorgenomen startdatum van de zorgverlening.

Wtza: verandering II: nieuwe vergunningsprocedure

Naast de meldplicht komt er een toelatingsvergunning voor zowel een bestaande als nieuwe zorgaanbieder die een instelling is, en medisch specialistische zorg verleent of die met meer dan tien zorgverleners zorg of een andere dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringwet verleent. In tegenstelling tot het huidige toelatingsregime van de WTZi, zijn er onder de WTZa geen categorieën van zorg meer die in aanmerking komen voor een automatische toelating. De grotere praktijken van onder andere huisartsenzorg met meer dan tien zorgverleners (huisarts, POH, assistente) zijn dus niet meer uitgezonderd van de vergunningsplicht. Ook bij hen moet de governance en de kwaliteit van zorg op orde zijn. Dat brengt mee dat die instellingen -onder meer- een toezichthoudend orgaan moeten instellen. Indien het wetsvoorstel Wtza wordt aangenomen, zal de vraag naar toezichthouders toenemen. Bestaande instellingen hebben na inwerkingtreding van de Wtza twee jaar de tijd om de vergunning aan te vragen.

Doel Wtza

Bij het doen van de melding worden nieuwe zorgaanbieders direct gewezen op de kwaliteitseisen waaraan zij moeten voldoen. Want met dit wetsvoorstel komt sneller en meer informatie bij de IGJ (Inspectie) over nieuwe zorgaanbieders. Zodat de IGJ zelf kan bepalen aan de hand van de antwoorden uit de vragenlijst  welke nieuwe zorgaanbieders moeten worden bezocht om te toetsen of de kwaliteit van hun zorg wel op peil is. De IGJ kan hierbij gebruik maken van haar handhavingsinstrumentarium.  Ook is het de bedoeling dat zorgaanbieders zich beter bewust worden van de eisen die worden gesteld aan zorgverlening en hun verantwoordelijkheid hiervoor. De WTZa introduceert dus een nieuwe meldplicht en een hernieuwde toelatingsprocedure. Dat juist ‘grotere’ instellingen vergunningplichtig zijn komt volgens de wetgever dat juist daar het belang van goede governance voor de kwaliteit van zorg een grotere rol speelt, bijvoorbeeld omdat in die instellingen beslissingsbevoegden op grotere afstand van het zorgproces kunnen staan en omdat bij de wat grotere instellingen eerder governance-problemen kunnen ontstaan en de risico’s op schade bij de zorgverlening relatief groot zijn.

Reactie LHV

In een brief aan de Tweede Kamer hebben LHV (samen met InEen, KNMP en KNMT) gesteld dat met deze wet het overgrote deel van de kleinschalige eerstelijnsvoorzieningen vergunningplichtig worden. Alle beroepsorganisaties zetten vijf vraagtekens bij de met de Wtza opgelegde meld- en vergunningplicht. Zeker in een tijd van beperking van regeldruk: (Ont)regel de zorg. Verder zijn de eisen die aan vergunningplichtige zorgaanbieders worden gesteld, zo stelt de LHV, ook niet toepasbaar op kleinschalig werkende zorgaanbieders. De Kamer is daarom door de eerstelijnspartijen gevraagd zittende zorgaanbieders van de vergunningsplicht uit te zonderen en de grens van deze vergunningplicht te leggen bij vijftig zorgverleners in plaats van tien.

Tot slot

De Wtza is een aanvulling op de Wtzi. Voor (wets)verandering zou alleen (wets)verbetering een motief behoren te zijn. Voor huisartsenzorg is deze verandering geen verbetering. Ondanks dat er geen contracteerverplichting is, scoren huisartsen het hoogst op gebied van meerjarencontracten met zorgverzekeraars. In deze contracten staan niet alleen rechten, maar ook plichten ten aanzien van zorgverlening. Er is bij huisartsen geen afstand tot het zorgproces, zij leveren veelal ook (zelf) de zorg. Meer toezicht onder het mom van ‘governance’ zal de kwaliteit niet verbeteren (blog/blog), meer steun aan huisartspraktijken mogelijk wel (blog/blog/blog). Wat de huisartsenzorg dringend nodig heeft zijn méér praktijkhouders (blog). Er werken nu 21% meer huisartsen dan 10 jaar geleden, maar het aantal zelfstandig gevestigde huisartsen is daarentegen nauwelijks toegenomen. Wat nu nodig is zijn minder drempels voor vestiging, niet meer (blog). En wat ook niet helpt is het met de nieuwe wet naar boven bijstellen van boetemaxima (voor meldplicht: € 20.500 en voor vergunningplicht: € 82.000) als nieuwe regelgeving niet wordt uitgevoerd.