Het doel van de Jeugdwet was in 2015 om het jeugdstelsel te vereenvoudigen, efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezien en sociale omgeving. Dit doel is niet gehaald, zo blijkt uit een recente evaluatie.  De transformatiedoelen van de Jeugdwet worden weliswaar door zowel gemeenten als aanbieders breed gedragen, maar ook wordt geconstateerd dat de gewenste transformatie “grotendeels nog vorm moet krijgen”. Om het tij te keren worden in het rapport twintig aanbevelingen gedaan.

Financiën

De gedachte was dat door gemeenten, inmiddels zijn dat er 380, financiële verantwoordelijkheid te geven, zij beleid zouden ontwikkelingen richting minder intensieve zorg. In 2011 werd berekend dat de hoogte van het in 2015 naar gemeenten over te hevelen macrobudget € 3,5 miljard bedraagt. In 2015 werd tegelijk met de invoering van de Jeugdwet een bezuiniging (450 miljoen) doorgevoerd op de jeugdhulp. Met de aankondiging dat deze bezuiniging los staat van de stelselwijziging en sowieso noodzakelijk was. Waarna jeugdhulpinstellingen met een structurele bezuiniging werden geconfronteerd. Daarnaast is een probleem de verdeling van de financiële middelen over de gemeenten en het toegestane individuele beleid per gemeente.

Jeugdzorg

Bij het motto ‘één gezin, één plan, één regisseur’ ontbreekt vaak de samenhang waar het de afstemming tussen de hulpverleners onderling betreft. Mede door wisselingen van hulpverleners. Een redelijk grote minderheid van de gemeenten geven aan dat zij essentiële zaken nog niet op orde hebben. Met name over de toegang tot zorg. Het zijn vooral de aanbieders van jeugd GGZ die zich roeren in het debat en melden dat zij niet die hulp kunnen bieden die zij nodig vinden. Maar er zijn ook gemeenten en lokale teams wel positief over de toegang. Zorgelijk is de conclusie in het rapport dat het onmogelijk is gebleken om gekwantificeerde uitspraken te doen over de mate waarin de kwaliteitseisen zijn gerealiseerd. Door ouders en cliënten wordt gemeld dat bij de geboden hulp een groot beroep wordt gedaan op de eigen kracht van cliënten. Het meest kritisch zijn partijen over de realisatie van het doel in de wet om “meer ruimte voor professionals” te maken. Gemeenten ervaren en geven geen ruimte, aanbieders merken vooral regeldruk en daarmee samenhangend veel administratie.

Aanbeveling: werk samen met de huisarts

Citaat: “Gemeenten zouden de huisarts niet moeten zien als knelpunt, maar vooral als partner. De huisarts is laagdrempelig en voor veel cliënten een bekende en vertrouwde hulpverlener. De huisarts kan een belangrijke signalerende en verwijzende rol spelen en daarmee bijdragen aan de passende toegang tot de jeugdhulp. Dat vraagt van gemeenten en huisartsen dat zij hun samenwerking meer vorm gaan geven. Daar liggen volop kansen”. Cijfers over de eerste helft van 2017 van het CBS laten een daling zien van het aandeel huisartsen in de toegang tot de jeugdhulp. Met ook hier grote verschillen per gemeente. Er zijn gemeenten waarvan 60% van de verwijzingen via de huisarts loopt, maar ook zijn er gemeenten waarvan 60 % van de verwijzingen via de gemeente of het lokale team loopt. Er zijn voorbeelden dat de inzet van de praktijkondersteuner jeugd bij de huisarts kan leiden tot minder verwijzingen naar de specialistische GGZ. En LHV en NHG hebben in 2013 een werkmap gemaakt met tips en tools voor samenwerking huisarts en gemeente.

Andere aanbevelingen

De belangrijkste overige aanbevelingen uit het rapport zijn: betere informatievoorziening over de toegang, een onafhankelijke wachtlijstregistratie, juist meer ondersteuning van kwetsbare gezinnen, heroverweging van inkoop via aanbestedingen, een betrouwbaarder inzicht in de manier waarop de beschikbare middelen voor de Jeugdhulp worden besteed, ontwikkeling van een gedeelde visie op de kwaliteit en professionaliteit van de lokale teams, de gemeenteraad controleert weliswaar de beschikbaarheid van adequate voorzieningen, maar de Rijksoverheid heeft nog steeds de stelselverantwoordelijkheid om zich te vergewissen van deze beschikbaarheid en bekostiging, een gewenste reductie van gemeentelijke regelingen en toezichtsarrangementen waar professionals mee worden geconfronteerd, meer inzetten op preventie, vaker een openbaar debat over wat, wanneer voor wie passende zorg is. Tot slot moet er een oplossing komen voor de spanning tussen wetsregels (privacy, klachtrecht, gegevensuitwisseling, aanbesteding, tuchtrecht) en de onbevredigende uitwerking hiervan in de uitvoeringspraktijk van de Jeugdwet.

Commentaar

Het feit dat het rapport uit 637 pagina’s bestaat met 20 aanbevelingen voor beleid maakt de complexiteit van de Jeugdwet duidelijk. Al eerder schreef ik over de gevolgen van decentralisatie (blog) en over het alarm van kinderpsychiaters (blog/blog). Als een grote minderheid van de gemeente aangeeft de zaken niet op orde te hebben, impliceert dat ook dat een meerderheid van gemeenten vindt de zaak wel op orde te hebben. De meeste ouders zijn positief over de kwaliteit van de jeugdhulp en over de hulpverleners. En de slogan “één gezin, één plan, één regisseur” heeft ook een lonkend perspectief in zich. De koepel van de gemeenten, de VNG, zegt zelf als zorginkoper en als reactie op het rapport dat de gewenste transformatie, gericht op realisatie van de doelen van de wet, nog echt vorm moet krijgen. Na 3 jaar uitvoering is dat niet echt hoopgevend. Discussie met alle partijen over visie en de vraag wat passende zorg is, is te vrijblijvend en heeft een hoog Sinterklaasgehalte als ook niet tegelijkertijd over besluiten van de bekostiging van jeugdhulp kan worden gesproken. Maar dat raakt te veel het fundament van de wet(ten). Elke stelselwijziging heeft als reclame (windowdressing) kwaliteitsverbetering, maar heeft ook altijd een bezuinigingsmotief. Niet alleen met de Jeugdwet, ook al met de invoering van Wmo (2015), Wlz (2015) en Zvw (2006) destijds. De burger heeft recht (Zvw) of aanspraak op zorg, maar zou binnen een solidair stelsel medeverantwoordelijkheid moeten krijgen en dragen bij besluitvorming over generieke kosten (blog/missie). Minder verwijzingen van de huisarts naar specialistische GGZ zorg kan alleen worden geduid als het afgesproken verwijsrecht van de huisarts in stand blijft. Dit is echter niet altijd het geval, zo blijkt (blog). De inzet van een praktijkondersteuner jeugd-GGZ zal bij bewezen meerwaarde bekostigd moeten worden via de Jeugdwet. Volgens hetzelfde principe van bekostiging als de overige praktijkondersteuning (blog/blog). De hoogste prioriteit moet m.i. worden gesteld aan het veiligstellen van voldoende aanbod kinderpsychiatrie, zonder wachttijd. En dat aanbod als recht van het kind op jeugdzorg GGZ overhevelen naar de Zorgverzekeringswet.

Tot slot

De reactie van de minister op het rapport: “er is werk aan de winkel. De komende maanden werk ik daarom samen met gemeenten, professionals, ouders en kinderen aan het programma ‘Zorg voor de jeugd’. Daarbij is het onze opdracht om de bovenstaande knelpunten aan te pakken en de zorg voor kinderen en hun ouders merkbaar beter te maken”.