In 2015 veranderden drie van de vier stelselwetten in de zorg. Met als belangrijk thema decentralisatie ofwel overheveling van verantwoordelijkheden en budget van centraal naar gemeenten. Met voor de zorgaanbieders de gemeente als nieuwe contractpartner.

De argumenten voor decentralisatie waren: vergroten integraliteit zorgaanbod, in samenhang sociaal domein, de-medicalisering, cliënt centraal en het ontwikkelen wijkgerichte zorg. Vanuit zorginhoudelijke samenwerking veelal steekhoudende argumenten.  Maar de argumenten waren ook: bezuinigen, het idee dat gemeenten beter dan anderen zorg konden inkopen, meer konden doen met dezelfde middelen met behoud van kwaliteit. Vooralsnog zijn deze laatste aannames met twee jaar ervaring wensdenken gebleken.

Allereerst is de decentralisatie bij Wmo gepaard gegaan met 25-40% budgetkorting (NVB, 2017), een bezuiniging waar vooral de huishoudelijke hulp ernstig onder heeft geleden. Bij start van de Jeugdwet was er weliswaar een goed mantra: één gezin, één plan en één regisseur. Maar hoe is jeugd-GGZ in te kopen als huisarts (meestal) de verwijzer is? Waarbij zorg voor jeugdigen met een psychische stoornis valt onder de Jeugdwet (met voor GGZ-aanbieder een vrij tarief), maar de behandeling van jeugdigen met psychische problemen onder de Zvw valt (met voor tarieven de Wmg). Beter is daarom de jeugd-GGZ (diagnostiek en behandeling) weer terug te plaatsen in de Zvw.

Bestuurders van maatschappelijke instellingen en gemeenten sluiten ontelbare contracten (VU/Zijlstra Center, 2017). De gemeente heeft te maken met honderden aanbieders, een grote aanbieder met honderden gemeenten. Centraal hierbij staat marktwerking met prijsgerichte aanbestedingstrajecten. Contracten met marges van 0,5% zijn geen uitzondering. Er zijn meer dan 144.000 productcodes in gebruik.  En bij alleen al over de inkoop van jeugdzorg zijn 5600 items relevant. Doel contract: zo weinig mogelijk geld uitgeven tegen zo laag mogelijke kosten. Aan beide kanten, bij opdrachtgever en opdrachtnemer, leidt dit tot uitbreidingen van afdelingen Aanbesteding, Inkoop, Control en Financiën, altijd ten koste van het primaire proces. Kortom, “het meest prangende probleem is de wildgroei van en het vastlopen in de bureaucratie van de contractrelaties”. Dat is onwerkbaar voor alle partijen, zo is de harde conclusie in het rapport van de reflectiekamer voor bestuurders.

Naast deze bureaucratie is de ontstane schuldcultuur een tweede groot probleem.  Bij een zorgincident wordt publiekelijk de schuldvraag gesteld in plaats van de weg te bewandelen van een veilige incidentmelding.

Het rapport stelt dat nu bestuurders van gemeente en instellingen leiderschap moeten tonen met de maatschappelijke opgave te focussen op zorg voor degenen die dat nodig hebben. Met zorg te leveren in regionale en lokale netwerken.

Gemeenten doen het in financiële zin wisselend. De meeste van de 388 gemeenten komen voor uitvoering van de drie decentralisaties uit met de bijdrage uit het gemeentefonds, echter sommigen hebben een tekort, oplopend tot 20% (Andersson quickscan, 2017). Een gevaarlijke ontwikkeling als er geen ‘recht’ is op zorg, maar slechts een ‘aanspraak’.

Het vertrouwen van de burger in de decentralisatie van de Wmo, ouderenzorg en jeugdhulp is weliswaar licht toegenomen (I&O research, n=11.000, Binnenlands Bestuur, 2017). Maar het aandeel Nederlanders dat weinig vertrouwen heeft in positieve effecten van de decentralisaties (47%) is nog wel altijd ruim twee keer zo groot als het aantal Nederlanders dat er wel vertrouwen in heeft (20%). Ofwel, vooralsnog een magere waardering voor het decentralisatiebeleid.