Beide huisartsenverenigingen roepen hun leden op goed na te denken hoe huisartsen, praktijkhouders en waarnemers, in de toekomst willen, kunnen en mogen gaan samenwerken.
Vorige maand hebben huisartsen weliswaar met de Belastingdienst een nieuw modelcontract (‘overeenkomst van praktijkmedewerking’) besproken die weliswaar met drie nieuwe bepalingen een langdurige waarneemopdrachten nog steeds mogelijk maakt, maar zo zegt de LHV-voorzitter: “voor 100% fiscale zekerheid zijn langdurig vaste waarnemingen niet de juiste vorm van samenwerken.”
LHV (21 oktober 2020) hierover: (citaat) “wij bieden keuzewijzers aan om uw eigen afweging te maken voor samenwerking. Met meer informatie over de pro’s en contra’s van de mogelijke werkvormen en variaties in dienstverband en associatie.”
VPHuisartsen (12 november 2020) hierover: (citaat: “Het vaste waarnemerschap, waarbij waarnemers voor 2, 3 of meer dagen voor een praktijkhouder werken gedurende een langere periode, soms zelfs jaren, lijkt te veel op een loondienstverband. Zelfs met de bovenstaande (tijdelijke) reparatie, blijft het vaste waarnemerschap zich in een grijs gebied bevinden, waarbij zowel praktijkhouder, maar vooral ook de waarnemer, een flink financieel risico lopen op naheffingen.” Titel boven het bericht: “Leun niet achterover inzake de wet DBA.”
Deze blog gaat over de huidige stand van zaken van arbeidsrechtelijke en fiscale risico’s.
Eerder schreef ik over de wet DBA al een drieluik:
18.11.2019: Na wet DBA komt een nieuwe wet voor zzp’ers: het uitgangspunt (1)
20.11.2019: Na wet DBA komt een nieuwe wet voor zzp’ers: de consequenties (2)
22.11.2019: Na wet DBA komt een nieuwe wet voor zzp’ers: belang voor huisartsenzorg (3)
En ook twee blogs over specifiek de situatie van de waarnemend huisarts:
17.04.2020: Het wel en wee van de waarnemend huisarts (1) (tijdpad carrière, DBA, kwetsbaar COVID-tijd)
20.04.2020: Het wel en wee van de waarnemend huisarts (2) (het vrije uurtarief beschouwd)
De huidige stand van DBA-zaken: in chronologie:
· Een waarnemer neemt van oudsher tijdelijk waar. Een vaste waarnemer als zzp’er is een zelfstandige zonder praktijk/personeel. · Er wordt steeds meer duidelijkheid gevraagd/geëist over de arbeidsverhouding tussen praktijkhouder als opdrachtgever en een waarnemend zzp-huisarts als opdrachtnemer (Regeerakkoord, 10 oktober 2017: Vertrouwen in de toekomst). · Eerder werd hiervoor de Verklaring arbeidsrelatie ingezet (van 2005 tot 2016). Deze VAR werd in 2016 vervangen door DBA: Deregulering beoordeling arbeidsrelatie. · Vanaf mei 2016 werkt de LHV met modelovereenkomsten, afgestemd met de Belastingdienst, waarmee de arbeidsverhouding tussen praktijkhouder en waarnemer/zzp’er werd getoetst op schijnzelfstandigheid en nadien vastgelegd. · Een DBA-drietrapsraket per 2021 was eerst de inzet van de overheid: uitgangspunt, consequenties, belang huisartsenzorg (blogs uit drieluik). · Recent (1 juli 2020) heeft het kabinet besloten dat twee onderdelen van de Wet DBA niet worden uitgevoerd. Allereerst wordt het wetsvoorstel onderkant markt met minimumtarief a € 16, – (Wet Minimumtarief Zelfstandigen, WMZ) niet ingediend, maar evenmin de ‘alternatieve’ route voor waarnemers via het wetsvoorstel Wet Zelfstandigenverklaring (WZV). Deze laatste wet hield in dat bij een uurtarief van meer dan € 75, – per uur gedurende een jaar een opdracht als zzp’er uitgevoerd kon worden zonder dat het risico bestond dat de opdracht later zou worden gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst. De reden om deze beide wetsvoorstellen niet in te dienen zijn de enorme administratieve last en kritiek op het voorstel vanuit werkveld, alsmede werkgevers- en werknemerspartijen. · De Belastingdienst heeft in 2020 wel de introductie van een webmodule, de derde trap van de raket, aangekondigd met daarin vragen met betrekking tot de dienstbetrekking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. · Deze daarvoor nu in 2020 ingezette webmodule van minister Koolmees ten behoeve van de opdrachtgeversverklaring is volgens de LHV in de huidige vorm voor de huisartsenzorg niet werkbaar. Daarom blijft vooralsnog de aanvullende modelovereenkomst zoals die nu wordt gebruikt in de contractengenerator van de LHV en die de LHV heeft afgestemd met de Belastingdienst het voor alle huisartsen alternatieve middel om zo veel mogelijk duidelijkheid over de kwalificatie van de onderlinge arbeidsverhouding te geven. Op basis van deze modelovereenkomsten kan een zzp’er binnen het huidige DBA-regime met de zegen van de Belastingdienst tot 2021 zelfstandig werken. · Echter, er zijn meerdere problemen. Uitkomsten van de webmodule zijn met een 6 maanden durende pilot per 1 januari 2020 nog niet helder, de DBA-zaak is complex, er zijn Kamerverkiezingen in maart 2021. Met (dus) straks een nieuw regeerakkoord met mogelijk (weer) een nieuw arbeidsrechtelijk en fiscaal beleid ten aanzien van de 135.000 in de zorg werkende zzp’ers, inclusief de waarnemende zzp-huisartsen. Met mogelijk ook weer aanhoudende onduidelijkheid over de mate en intensiteit van fiscale handhaving. Het gedrag van de Belastingdienst is cruciaal, maar is ook tamelijk onvoorspelbaar. · Omdat de datum van 1 januari 2021 nadert heeft de LHV tegen die tijd een nieuw contract voor langdurige waarnemingen ontwikkeld, na contact met de Belastingdienst. De LHV pleit bij de Belastingdienst ervoor dat bij een nieuw contract een lange meerjarige samenwerking tussen een praktijkhouder en een waarnemend huisarts mogelijk is, zonder onbedoelde fiscale gevolgen. (LHV-bericht, 21 oktober 2020). · LHV nu: “Het nieuwe contract voor langdurige waarnemingen wijkt echter op enkele cruciale punten af van het huidige model voor duurwaarneming en incidentele waarneming. De belangrijkste toevoegingen zijn drie bepalingen die ervoor zorgen dat de waarnemer niet te veel verweven raakt met de praktijk: 1. De waarnemer heeft de bevoegdheid om binnen de afgesproken werkdagen zijn eigen dagindeling te bepalen. 2. De waarnemer hanteert voor klachten tegen hem/ haar persoonlijk, zijn eigen klachtenregeling en schakelt zelf een eigen klachtenfunctionaris in (bij tijdelijke waarneming geldt de klachtenregeling en de klachtenfunctionaris van de praktijk, dit blijft zoals het was); 3. Optioneel is het opnemen van een nieuwe bepaling over vrije vervanging door de waarnemer. Wanneer er sprake is van ‘vrije vervanging’ dan versterkt dat de fiscale argumentatie dat er geen sprake is van schijnzelfstandigheid /loondienst.” (Zie ook VPH, 12 november 2020). Let wel, het opnemen van deze bepaling van de vrije vervanging in het contract is dus facultatief! · Wat betreft de handhaving: Naar ik begrijp heeft minister Koolmees recent bekend gemaakt dat het handhavingsmoratorium wordt aangehouden tot op zijn vroegst 1 oktober 2021. De hete aardappel van handhaving wordt dus over de verkiezingen heen geschoven. Verder las ik: “Daarnaast zal bij handhaving eerst een boekenonderzoek plaatsvinden waarbij partijen mogelijk de kans krijgen ‘misstanden’ recht te zetten alvorens er gewerkt zal gaan worden met boetes en naheffingen.” |
Wat zijn de risico’s?
De praktijkhouder wil vooral zekerheid dat de waarnemer geen werknemer is, de waarnemer wil zekerheid dat hij als ondernemer wordt gezien met bijbehorende ondernemersfaciliteiten. Als de arbeidsverhouding tussen praktijkhouder en waarnemer als een dienstbetrekking wordt gekwalificeerd, betekent dat voor de praktijkhouder dat hij loonbelasting en premies moet afdragen voor de waarnemer. Voor de waarnemer betekent dat hij weliswaar hiermee verplicht verzekerd is tegen werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, maar dat gunstige fiscale faciliteiten (zelfstandigenaftrek, startersaftrek en MKB-winstvrijstelling) niet zomaar kunnen worden geclaimd.
De redactie van Huisarts Vandaag (HV) gaf recent na consultatie deskundigen nog een uitgebreidere uitleg van de risico’s (Deel I op 2 november 2020 en Deel II op 3 november 2020). Onderstaande citaten zijn geplaatst met toestemming van de redactie HV.
***Risico voor de praktijkhouder en de waarnemend huisarts
Citaat HV: “Tussen praktijkhouder en waarnemend huisarts is er het modelcontract. In dit contract verklaren partijen dat door deze overeenkomst geen dienstbetrekking ontstaat tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Ook wordt vastgelegd dat de opdrachtnemer voor de werkzaamheden in de praktijk van opdrachtgever niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, alsmede geen loonbelasting en sociale premies door de opdrachtgever behoeven te worden afgedragen. Deze overeenkomsten zijn afgestemd met de Belastingdienst. Wanneer gewerkt wordt met én conform deze overeenkomsten, kan er géén naheffing plaatsvinden op het moment dat de handhaving weer wordt opgepakt. —————————————————————————————————————— Wanneer het tóch mis gaat (er wordt in de praktijk niet gewerkt conform de overeenkomst), kan de praktijkhouder, opdrachtgever, verhaal nemen op de waarnemer inzake de naheffingsaanslag loonbelasting/ premie volksverzekeringen. De werkgever is namelijk (slechts) de inhoudingsplichtige, maar de belastingplichtige hiervoor is de waarnemer zelf. De loonbelasting en de premie volksverzekeringen die door de praktijkhouder worden betaald, wordt gezien als een voorheffing op de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen die de waarnemer rechtstreeks verschuldigd is. In de praktijk wordt er bij het opleggen van een naheffingsaanslag loonbelasting/ premie volksverzekeringen bij de werkgever dan door de Belastingdienst gekeken naar wat de werknemer zélf (op grond van de eigen aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen) aan inkomstenbelasting heeft betaald en dat wordt dan betrokken in de bepaling van de hoogte van de naheffingsaanslag die aan de werkgever wordt opgelegd. Anders zou er namelijk dubbel belasting worden betaald. —————————————————————————————————————— (Vervolg op wanneer het tóch mis gaat): Wel zal de opdrachtgever/praktijkhouder extra kosten krijgen betreffende de premies werknemersverzekeringen (premie WW, WIA). Wanneer de Belastingdienst namelijk van mening is dat er sprake is van loondienst, zal ook die premie worden betrokken in de naheffingsaanslag. Wettelijk is bepaald dat deze premies nooit van een werknemer teruggevorderd mogen worden. In de wet is bepaald dat hierover contractueel ook geen andere afspraken gemaakt kunnen worden, dit is een regel ter bescherming van de werknemer. Dit blijft dus altijd voor risico van de praktijkhouder met een bedrag van maximaal rondom de € 10.000 per jaar, waarbij de daadwerkelijke omvang afhankelijk is van de omvang van de opdracht. |
***Risico voor de waarnemend huisarts
Citaat HV: “Voor de waarnemende huisarts bestaat er een online ‘ondernemerscheck’. Daarmee kan de waarnemend huisarts bepalen of die als ondernemer aangemerkt wordt voor de inkomstenbelasting door de Belastingdienst. De ondernemerscheck staat in principe los van de wet DBA en doet dus geen uitspraak of er conform deze wet gewerkt wordt met de opdrachtgever. |
Toelichting bij deze quotes:
Hier en hier (= Rijksoverheid)
Beschouwing
De nieuwe huidige situatie is dat voor de waarnemer met het niet doorgaan van de Wet zelfstandigenverklaring de opt-out met een uurtarief boven de 75 euro is komen te vervallen. Daarnaast geeft ook de nieuwe LHV-modelovereenkomst, net als de oude, over specifiek de voorwaarden van ondernemerschap voor de waarnemer geen zekerheid. De modelovereenkomst zegt namelijk iets over de arbeidsrelatie, maar zegt niets over het ondernemerschap.
De nieuwe modelovereenkomst voor de langdurige waarnemingen kent per 2021 verder drie nieuwe verplichte bepalingen (gemeld in eerste kader hierboven), die ervoor zorgen “dat de waarnemer niet te veel verweven raakt met de praktijk”.
De LHV meldt dat het nieuwe contract alleen fiscale zekerheid biedt als huisartsen zich in de praktijk exact houden wat er in de overeenkomst staat. Maar eenieder kan bedenken, zegt ook de LHV, dat er zomaar een gezagsverhouding kan ontstaan. Illustratief daarvoor vond ik de inhoud van de memo van LHV/BDO (15 mei 2020) waarbij 13 pagina’s nodig zijn om goed uit te leggen hoe de onderlinge arbeidsrelatie in elkaar steekt, hoe deze kan worden beïnvloed en dus hoe kwetsbaar deze is.
Want je moet niet alleen de meerjarige overeenkomst gebruiken, maar er ook naar handelen. Zo bepaalt de overeenkomst dat de waarnemer vrij is in de wijze waarop de huisartsenzorg wordt verleend. Maar de vraag is: hoe vrij ben je daarin daadwerkelijk als je vijf jaar lang al waarneemt voor drie dagen in dezelfde praktijk? Voegt de waarnemer zich naar de wijze waarop de praktijk de huisartsenzorg uitgeoefend wil zien? Of ontstaat de situatie en het risico dat praktijkhouder, of waarnemer, zich in de praktijk niet meer gaat houden aan wat er in de overeenkomst staat? Kan een waarnemer zeggenschap houden over de dagindeling?
De LHV heeft zich de afgelopen periode ingezet voor een goede zzp-wetgeving, vanuit de gedachte dat waarnemers “een smeeroliefunctie vervullen op het moment dat aanvullende of vervangende capaciteit nodig is. Met maatregelen die aansluiten op de specifieke eisen die aan werken in de huisartsenzorg worden gesteld”. Maar het is goed te weten, zo stelt de LHV, dat er in andere werkvormen (praktijkhouderschap/dienstverband) méér variatie aanwezig is dan mogelijk wordt verondersteld (zie LHV-keuzewijzer, 22 oktober 2020).
Over de nieuwe modelovereenkomst per 2021
LHV nu: Citaat: “Voor de LHV was het doel om meer zekerheid te bieden over langere opdrachten binnen de wettelijke kaders van de Wet DBA. Dat traject met de Belastingdienst is nu succesvol afgerond. LHV-voorzitter Ella Kalsbeek is blij met de nieuwe overeenkomst. Door alle onduidelijkheid rond de Wet DBA en de ongeschiktheid van de door het kabinet aangekondigde webmodule biedt dit een deel van de huisartsen extra zekerheid. Al is het niet het ei van Columbus dat alle toekomstige fiscale onzekerheid wegpoetst. Voor 100% fiscale zekerheid zijn langdurig vaste waarnemingen niet de juiste vorm van samenwerken.”
VPH nu: Citaat: “De recente afspraken met de Belastingdienst geven geen enkele garantie voor de toekomst, bevestigen ook partijen als de VVAA. VPH adviseert dan ook om van deze periode van uitstel gebruik te maken en op zoek te gaan naar toekomstbestendige constructies.”
Tot slot
Met de nieuwe modelovereenkomst lijkt de beroepsgroep én het ministerie tijd gekocht te hebben. De beperking van de tijdelijke situatie is er nu niet meer. Goed nieuws is dan ook het voorlopige uitstel van handhaving.
Gezien de toelichting van beide huisartsenverenigingen is mijn interpretatie toch als een op termijn door wetgeving breder ingezette en opgelegde koerswijziging in de arbeidsrelatie tussen praktijkhouder en zzp’er.
Met voor de huisarts feitelijk een arbeidsrechtelijk en fiscaal veilige toekomst als voor beroepsuitoefening wordt gekozen uit een van de drie scenario’s: huisarts zijn voor korte waarnemingen, praktijkhouderschap met een vaste populatie (blog) en huisarts zijn in loondienst, met m.i. als voorkeur bij een praktijkhouder.
Uiteindelijk gaat het om de eerder gestelde vraag of de nieuwe zzp-wet bijdraagt aan herstel van de disbalans tussen vraag en aanbod binnen de huisartsenzorg. De disbalans die beschreven is in “Balans in vraag en aanbod huisartsenzorg” (NIVEL/Prismant, 21 december 2018), onder andere met de huisartsentekorten.
En proberen het tij te keren. Door de tussen minister en LHV afgesproken maatregelen, een 10-puntenplan in hun “Plan van aanpak” (17 april 2019), uit te werken. Daarbinnen past, via een veilige route, het optimaal benutten van de huisartsencapaciteit.
We gaan het (wel/niet) zien gebeuren.