Na de eerste evaluatie van de Jeugdwet (januari 2018) verscheen er dit jaar in april het Actieprogramma in 42 jeugdhulpregio’s ten behoeve van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Toch blijven de verhalen uit het zorgveld zorgelijk. Zoals een tekort aan jeugdartsen, een toename van jeugdigen in gesloten instellingen, te weinig budget voor gespecialiseerde zorg, huisartsen zouden teveel kinderen doorverwijzen, de bovengrens van 18 jaar heeft soms nare consequenties (liefst naar 21 jaar), de wachtlijsten voor de jeugd-GGZ, de inzet op preventie is nog niet zichtbaar, de trieste verhalen met persoonlijk leed, soms 20-24 overplaatsingen tussen instellingen in hun jonge leven van de meest kwetsbare daarmee “zwervende” kinderen. En de tarieven die gemeenten in 2016 voor jeugdbescherming en jeugdreclassering betaalden liggen gemiddeld 10 % onder de kostprijs (Berenschot). Met te verwachten problemen bij de vergoedingen voor 2019. Jeugdhulp is de hulp en zorg zoals deze bedoeld en beschreven is in een stelselwet, de Jeugdwet (2014). Het betreft hulp en zorg aan jongeren en hun ouders bij psychische, psychosociale en of gedragsproblemen, een verstandelijke beperking van de jongere, of opvoedingsproblemen van de ouders.

Inzicht in budget en uitgaven Jeugdwet daalt

De eerste jaren van de Jeugdwet gingen gepaard met een korting van 450 mln. Er is voor gemeenten geen aparte regeling voor elk onderdeel wat zij moeten financieren. Dat betekent dat de gemeente soms financieel wel goed uitkomt en soms niet. De minister zegt nu dat voor jeugdzorg een aparte voorziening is gemaakt van circa 200 mln. En dat dit kabinet heeft besloten dat het Gemeentefonds in vijf jaar met maar liefst 5,6 miljard euro mag groeien. Dit jaar (2018) krijgen gemeenten 1,3 miljard euro extra van het rijk. Gemeenten mogen dit geld vrij besteden. Maar bedenk dat het budget voor de Jeugdwet per 2019 niet meer zichtbaar in de Miljoenennota 2019 (pg. 187) van het ministerie van VWS. Antwoord postbus van ministerie (9 oktober 2018): “Deze gelden zijn opgenomen in het Gemeentefonds, vallend onder Binnenlandse Zaken. Binnen dat gemeentefonds wordt niet gesproken over deelbudgetten. De gemeentefondsmiddelen zijn vrij besteedbaar en gemeenten leggen verantwoording af aan de gemeenteraad. Binnen het gemeentefonds is er wel sprake van verdeelformules voor verschillende onderdelen (en dus ook voor jeugdhulp), maar dat betekent niet dat er sprake is van schotten tussen de budgetten. Hierdoor is het niet mogelijk om een bedrag te noemen dat in het gemeentefonds voor jeugdhulp ingezet moet worden”. Met wat zoekwerk in de circulaires van het Gemeentefonds (mei/sept.pg.6,8,9 en 23) staat de versnipperde informatie over het budget te lezen. Jammer, dat de besteding van de uitgaven ten behoeve van een stelselwet, waar al zoveel budgettaire problemen zijn (zie boven), voor 2019 zo weinig transparant is en ten opzichte van 2018 zelfs minder transparant is geworden.

Een ervaren bestuurder in de jeugdzorg: “het kan stukken beter”

Een ervaren bestuurder uit de jeugdzorg meldt recent (artikel) dat de Jeugdwet nog niet de gehoopte verbeteringen heeft opgeleverd. Hier en daar zelfs een verslechtering. Meer kinderen in jeugdhulp met verblijf, meer voogdijmaatregelen, slechtere toegankelijkheid van specialistische hulp en wijkteams die niet functioneren als eerstelijns jeugdhulp maar als doorverwijsorgaan. Er is niet minder druk gekomen op specialistische zorg door meer preventie en eigen kracht en de ruimte voor professionals is eerder verder beperkt dan vergroot, met name door toename van de administratieve lasten. Wel is er meer bereidheid en vertrouwen in samenwerking tussen partijen. Onderzoekers concluderen enigszins optimistisch dat de ontwikkeling ‘ten dele de goede kant op gaat’. Maar… het gebruik van jeugdhulp verdubbelde tussen 2000 en 2018 van zo’n honderdnegentig- naar vierhonderdduizend gebruikers. Verder is er de kritiek dat de nadruk bij de gemeenten en wijkteams te veel ligt op het versterken van de eigen probleemoplossende vermogens van cliënten en hun omgeving en op lichte ondersteuning in plaats van zo snel mogelijk bieden van de juiste, passende hulp en inschakeling van specialistische hulp. Het aantal voogdijmaatregelen is tussen 2005 en 2018 verdubbeld. Binnen wijkteams hebben veel medewerkers nog onvoldoende competenties voor de aanpak van complexe problematiek. Maar ook hebben ze weinig doorzettingsmacht en bevoegdheden. Tot slot is ook de waardering door Nederlanders voor die hulp na de invoering van de Jeugdwet flink gedaald. De titel van het artikel is niet voor niets: Jeugdzorg kan nog altijd stukken beter.

De huisarts en de Jeugdwet

De huisarts heeft, want zo is het in de aanloop naar de Jeugdwet afgesproken, nog steeds het verwijsrecht bij jeugdzorg. Voor de huisarts is GGZ een onderdeel van de basiszorg en daarom wordt de POH-GGZ ook bekostigd in segment S1. Voor de jeugd-GGZ als onderdeel van de Jeugdwet is de gemeente de zorginkoper. Dit heeft ook voor het werk van de praktijkondersteuner jeugd-GGZ de bijbehorende consequenties. De inzet van een praktijkondersteuner jeugd-GGZ zal bij bewezen meerwaarde namelijk bekostigd moeten worden via de Jeugdwet. Meerwaarde van een POH-jeugd GGZ kan zitten in een snelle signalering van problemen, het snel kunnen bieden van hulp, verminderde inzet van gespecialiseerde zorg, het bieden van hulp in het natraject van deze gespecialiseerde zorg en het onderhouden van contact met het wijkteam. Voor inzet van een POH-jeugd GGZ ten behoeve van jeugd-GGZ bij jeugdpsychiatrie dient de huisarts voor vergoeding dus een contract te sluiten met de gemeente (en niet deze zorg te laten lopen via de regeling van de POH-GGZ met de zorgverzekeraar). Een contract met de gemeente conform hetzelfde principe van bekostiging als de overige praktijkondersteuning (blog/blog). Wanneer verder de kinderpsychiater aan de huisarts vraagt om de medische controles van kinderpsychiatrische aandoeningen (een “psychiatrische stoornis”), bv. Methylfenidaatgebruik bij ADHD, over te nemen, en de huisarts vindt dat hij/zij deze competentie bezit, dan dienen ook de kosten van specifiek deze huisarts(jeugd-GGZ)consulten, na overeenstemming en contract met de gemeente, bij deze gemeente te worden gedeclareerd. De NZa zegt hierover (maart 2018): “In artikel 2 lid 3 en 4a van de Wmg staat expliciet opgenomen dat deze wet niet van toepassing is op een zorgaanbieder voor zover deze jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet aanbiedt. De Wmg is niet van toepassing op deze situatie en valt daarmee buiten de prestatie- en tariefregulering van de NZa” (einde citaat). Maar ingewikkeld blijft het. Want als er bij een kind/adolescent niet sprake is van een “psychiatrische stoornis”, maar van een “psychisch probleem”, dan valt deze GGZ-zorg wél onder de Zorgverzekeringswet. Bij behandeling van jeugdigen met een psychisch probleem door de POH jeugd-GGZ stuurt de huisarts de declaratie naar de zorgverzekeraar, waarbij de huisarts (wel) is gehouden aan de prestatie- en tariefregulering van de NZa.

Eerdere blogs gerelateerd aan de Jeugdwet

25.02.2014: De nieuwe Jeugdwet ziet het levenslicht

08.06.2017: Kinderpsychiaters luiden de noodklok: zo kan het niet verder met de jeugd-GGZ

08.08.2017: Snelle oplossing van knelpunten in GGZ is noodzakelijk

18.12.2017: Huisarts heeft verwijsrecht binnen de Jeugdwet

05.02.2018: Evaluatie Jeugdwet vraagt snel om vervolgacties