Gisteren viel het verenigingsblad “de Dokter” van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) op de deurmat. Het eerste artikel (pg. 3) betrof de voorzitterscolumn, getiteld: (G)een huis voor de huisarts. De LHV-voorzitter meldt hierin dat de huisvesting als randvoorwaarde voor het uitoefenen van het huisartsenvak in rap tempo een bron van zorg is geworden. En soms zelfs een belemmering voor het optimaal verlenen van huisartsenzorg. Daarbij wordt als belangrijkste oorzaak de ontwikkeling op de huizenmarkt genoemd, zoals stijgende huurprijzen en bouwkosten. En dat net in een fase dat meer werkkamers beschikbaar moeten zijn voor het (extra) werk van het ondersteunend team en voor de opleiding in kader van onderwijs. Al eerder kwam vanuit Amsterdam het signaal dat de stijgende huren zorgen voor problematische situaties.

Nog een andere oorzaak…

De genoemde oorzaken spelen zeker een belangrijke rol bij de krapte en het niet kunnen beschikken over een passende praktijkruimte, maar er is nog een hier in deze column niet genoemde oorzaak: de hoogte van de vergoeding voor specifiek huisvesting in de bekostiging en de toegepaste systematiek van tarifering. Dat verdient een nadere uitleg.

Het laatste kostenonderzoek levert de basis voor de tarieven

De huidige tarieven basiszorg zijn gebaseerd op het laatste praktijkkostenonderzoek (PKO) van de NZa over het jaar 2015, gepubliceerd in juli 2017 met voor het eerst een merkbaar effect per 2018.

Tabel: Dit waren de kerngegevens voor de nieuwe tarieven: (geldbedragen: 1 = 1 euro)

 

  Vóór het PKO (2015)

  Ná het PKO (2015)

Arbeidskostenbestanddeel

       128.311,42

         128.311,42

Personeelskosten

       110.783,16

         112.649,79

Overige kosten

         73.553,47

           69.460,51

Praktijkkostenbestanddeel

       184.336,63

         182.110,30

Rekennorm inschrijving

             2168  

                2095

Rekennorm consulten

             8882     

                8966

Basistarief inschrijving

                 49,90

                   50,21

Basistarief consult

                   9,10

                     9,18

Zelfs terwijl dus de rekennorm is gedaald, zijn de personeelskosten gestegen, maar is de vergoeding van de overige kosten, onder welke post de huisvesting valt, gedaald. En bij de daling van de praktijknorm worden toch nog meer consulten verricht. Dit betekent in gewoon Nederlands dat zelfs in een kleinere praktijk, nu 2095, meer personeelskosten worden gemaakt en méér werk wordt verricht (dan voorheen). Voor dit extra werk is juist extra werkruimte nodig, terwijl in de tariefsfeer de vergoeding voor overige kosten (huisvesting) vanaf 2018 juist is gedaald (regel 4 in Tabel). Het kan dus ook niet goed gaan met financiering van extra praktijkruimten, zeker niet met een ruimere agenda voor taken en taakherschikking. Want de verhoging van de basistarieven na het PKO (regel 8 en 9) zal volledig moeten worden ingezet om de extra personeelskosten te betalen (regel 3 in Tabel).

Hoe kan dit?

Hiervoor moeten we naar de systematiek van het kostenonderzoek. De gemaakte kosten (hier 2015) vormen al sinds 2006 voor de derde keer de informatie en input voor de nieuwe tarieven van drie jaar later (2018). Wat moet gebeuren is de beschrijving van de leveringskosten, niet terugkijkend maar in het heden en toekomst, inclusief huisvesting, van noodzakelijke ‘state-of-the-art’ huisartsenzorg (blog). Zoals onder andere is afgesproken in het recente bestuurlijke akkoord (blog) voor de komende vier jaar. Naast deze weeffout in de systematiek van het kostenonderzoek, zijn alle kostenposten bij het PKO in drie praktijkcategorieën (klein, middel, groot) verdeeld, waarna de NZa per kostenpost zelf tot een voor alle partijen geldende “gewogen” normbedrag komt (Tabel 21, 23 en 34 van het PKO-feitenrapport). Logisch dat zo geen maatwerk kan worden geleverd.

Conclusie

Niet passende financiering van noodzakelijke praktijkruimte voor huisartsenzorg als toenemende bron van zorg heeft, naast de overspannen huizenmarkt, ook als oorzaak een onvoldoende vergoeding van de huisvestingscomponent in de tarieven van de basiszorg, alsmede de dubieuze systematiek (blog) die aan de vaststelling van deze tarieven ten grondslag ligt.