De Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) noemt in haar recente rapport “Zonder context geen bewijs”, dat de evidence-based practice (EBP) als basis voor goede zorg een illusie is: “EBP is een toverformule die de praktijk, het beleid en financiering te veel bepaalt”. Professionals moeten, aldus de RVS, wel bewijzen voor hun zorg blijven zoeken, maar moeten de onzekerheid in bewijsvoering omarmen en met elkaar de dialoog aangaan wat goede zorg is. Met de context van de mensen als belangrijke input. Het standpunt van méér context en minder EBP bij zorgverlening leverde al meteen discussie op.
Ongeveer tegelijkertijd werd huisarts Jako Burgers, hoofd van de afdeling Richtlijnontwikkeling & Wetenschap bij het NHG, benoemd tot bijzonder hoogleraar in Maastricht. Juist hij hield bij zijn oratie een pleidooi voor persoonsgerichte zorg, gebaseerd niet alleen op EBP, maar ook op professionele expertise en patiëntervaringen. Een van zijn kernboodschappen luidt: “richtlijnen zijn er niet om blind opgevolgd te worden, maar om weloverwogen te gebruiken als hulpmiddel bij het leveren van persoonsgerichte zorg in de praktijk”.
De context in de spreekkamer
Een huisarts weet uit ervaring dat de context van de patiënt van invloed is op de klacht waarmee deze op het spreekuur komt. Met onderzoek of persoonlijke omstandigheden de klachten mee kunnen verklaren. Elke patiënt heeft een eigen leefomgeving (relaties, familie, buurt) en functioneert binnen een sociale context (werk, school, wonen) die van invloed kan zijn op de beleving van klachten. Omdat die zowel een somatische, een psychische als een sociale dimensie kunnen hebben, hanteert de huisartsgeneeskunde een integrale benadering van de hulpvragen van de patiënt, waarin alle drie aspecten aan bod komen.
De context buiten de spreekkamer
Echter, een zorgverlener, werkt nog in een tweede context, namelijk de context van de drie deelmarkten (zorgaanbieders, patiënten, zorgverzekeraars) van het zorgstelsel. Het overheidsbeleid, wetgeving, toezichthouders, verzekeraars en patiëntenorganisaties hebben invloed op de invulling van wat verwacht wordt van zorg. Dit heeft meteen consequenties voor bedrijfsvoering en verlangt een toegeruste en gezonde praktijkorganisatie. Welke van deze (input)invloeden zijn faciliterend en productief, welke zijn blokkerend en contraproductief? En wie draagt voor welke invloed, vooraf en achteraf, politieke en juridische verantwoordelijkheid? Wat leren we van ervaringen met het 11-jarige zorgstelsel? Leren we iets ten behoeve van een betere, toekomstige organisatie van de gezondheidszorg? Of leren we niets en herhalen we de geschiedenis?
Kortom, de context is breder en het belang ervan is groot. De context dat zijn wij zelf, als individu en als samenleving.