Mijn laatste blog ging over de investering in verpleeghuiszorg en de rol die toezichthouder NZa hierbij speelt. De NZa maakt regels voor en houdt toezicht op zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zij doet dit onder meer door het vaststellen van tarieven en prestatiebeschrijvingen in de zorg. Om tarieven te actualiseren zijn kostenonderzoeken nodig. Maar, zo viel mij op, de methode kan verschillen: is dat verschil terecht?
Huisartsenzorg
In de Zorgverzekeringswet hebben huisartsen al drie keer een kostenonderzoek gehad. Dit kostenonderzoek is een onderzoek naar praktijkopbrengsten, praktijkkosten, productie, tijdsbesteding van huisartsen, balansgegevens en personele inzet en inzet van de huisarts-eigenaar (film). De onderzoekspopulatie bestaat bv. voor onderzoek naar het jaar 2015 uit alle niet-apotheekhoudende huisartsenpraktijken, zijnde 4.677 praktijken. Hieruit zijn met een steekproef 213 praktijken geselecteerd: kleine praktijken (54), middelgrote praktijken (80) en grote praktijken (79).
NZa praktijkkostenonderzoeken huisartsenzorg
Onderzocht jaar | 2006 | 2009/2010 | 2015 |
Publicatiedatum | 17 april 2009 | 19 september 2012 | 5 juli 2017 |
In de huisartsenzorg bepalen de in deze kostenonderzoeken gevonden feitelijke kosten de feitelijke nieuwe vergoeding (blog/blog)). Daar waar noodzakelijke zorg alleen met noodzakelijke randvoorwaarden kan worden geleverd. Waarbij niet de feitelijk gemeten kosten relevant zijn, maar de bij noodzakelijke zorg horende kosten van deze noodzakelijke randvoorwaarden. En als dan deze kosten bekend, dan is de stap naar de noodzakelijke vergoeding simpel uit te rekenen. Nog niemand heeft de kloof tussen de feitelijke vergoeding en noodzakelijke vergoeding uitgerekend.
NZa praktijkkostenonderzoek (pko) huisartsenzorg (2015): geldbedragen: 1 = 1 euro
Item in de Tariefformule | 2015: vóór het pko | 2015: ná het pko |
Arbeidskostenbestanddeel | 128.311,42 | 128.311,42 |
Personeelskosten | 110.783,16 | 112.649,79 |
Overige kosten | 73.553,47 | 69.460,51 |
Praktijkkostenbestanddeel | 184.336,63 | 182.110,30 |
Rekennorm inschrijvingen | 2.168 | 2.095 |
Rekennorm consulten | 8.882 | 8.966 |
Inschrijftarief basis | 49,90 | 50,21 |
Consulttarief | 9,01 | 9,10 |
Met vertraging van drie jaar heeft de huisarts per 2018 met de jaarlijkse indexaties het bij dit pko horende feitelijke tarief.
Wet Langdurige Zorg (Wlz)
In de Wlz heeft de NZa in 2016 alle aanbieders/sectoren gevraagd mee te doen aan het kostenonderzoek. Met het onderzoek wil de NZa inzicht krijgen in de zorg die aanbieders leveren aan cliënten met een Wlz-indicatie of een aanspraak op eerstelijns verblijf, en wat deze zorg kost. Adviesorganisatie KPMG Plexus helpt mee het kostenonderzoek uit te voeren. Apart aan dit kostenonderzoek zijn twee zaken. Allereerst is opmerkelijk het feit dat de NZa tevoren (30.3.2017) zelf al heeft doorgerekend wat het kwaliteitskader verpleeghuiszorg van de andere toezichthouder (ZiN) kost (rapport: + bijlagen). Ten tweede heeft de overheid voor 2018 al extra geld beschikbaar gesteld, nog voor dat de NZa het kostenrapport heeft gepresenteerd. Dit Wlz-kostenonderzoek bestaat verder uit twee fasen. Fase 1 beschrijft de feitelijk gemeten kosten. De totale uitgaven van aanbieders aan Wlz-zorg in 2016 liggen daarbij € 32 miljoen boven het totaal van de maximumtarieven van 2016 voor deze geleverde zorg. Fase 2 is het vaststellen van de tarieven per 2019, gebaseerd op de in fase 1 gemeten kosten, waar nodig aangevuld met aanvullend onderzoek en normatieve elementen. En juist daar zit het grote verschil met het pko bij huisartsen.
Navraag bij NZa
Navraag hierover bij de NZa leverde het volgende antwoord op (6.2.2018, publicatie met toestemming): “In uw e-mail van 3 februari 2018 vraagt u of het klopt dat er voor het kostenonderzoek binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) een andere systematiek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt toegepast dan voor het kostenonderzoek binnen de huisartsenzorg. Er zijn inderdaad een aantal verschillen tussen deze kostenonderzoeken. Hieronder zal ik het toelichten. Via een brief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is de NZa gevraagd een onderzoek te doen naar de herijking van de Wlz-kostenparameters. Het huidige tarief voor de zorgzwaartepakketten (zzp’s) is gekoppeld aan een zorgprofiel van mensen. Dit betekent dat er een relatie is tussen de hoogte van het tarief en de zorgzwaarte van de mensen. De hoogte van de tarieven is vastgesteld bij de invoering van de zzp-systematiek in 2009 en is gebaseerd op onderzoek uit 2004. Sinds de invoering van de bekostiging op basis van zzp’s is de praktijk van de zorg aanzienlijk veranderd. Niet alleen zijn de wettelijke kaders in de zorg gewijzigd, ook de praktijk van de zorglevering is veranderd. Een herijking op basis van de actuele praktijk van zorglevering kan ervoor zorgen dat de tarieven een meer realistische weergave zijn van de daadwerkelijke kosten die zorgaanbieders maken bij het leveren van deze zorg. Voor de uitvoering van het Wlz-kostenonderzoek heeft de NZa KPMG ingeschakeld om de benodigde gegevens uit te vragen. Het jaar van onderzoek was 2016. Op basis van deze historische data kunnen de huidige tarieven worden herijkt. De uitvoering hiervan heeft op de u bekende wijze plaatsgevonden.
Het Ministerie van VWS heeft de NZa in de genoemde brief echter ook gevraagd om naast het noodzakelijke onderzoek naar een herijking van de kostenparameters de mogelijkheid te onderzoeken om (op onderdelen) te werken met een normatieve benadering in plaats van een benadering die gebaseerd is op de gemiddeld gerealiseerde uitgaven. Als voorbeeld is genoemd een norm of referentiewaarde voor het ziekteverzuimpercentage of het deskundigheidsniveau van het personeel. Hiermee zou een relatie kunnen worden gelegd tussen prijs en kwaliteit. Tot slot is gevraagd of bij het vaststellen van de kostprijzen het mogelijk is om te werken met koplopers ofwel zorgaanbieders die er in slagen goede/excellente kwaliteit van zorg te bieden tegen relatief lage kosten. Hiermee wil VWS bewerkstelligen dat deze koplopers een voorbeeld vormen en normerend kunnen zijn voor de zorgverlening binnen de Wlz. De laatste twee onderdelen worden in de door u genoemde fase 2 nader bezien die specifiek voor de Wlz zijn benoemd.
Zoals u weet is, heeft de NZa daar waar zorgzwaarte een grote(re) rol speelt in de huisartsenbekostiging (inschrijftarief) via een separaat onderzoekstraject in kaart gebracht in hoeverre de differentiatie van het inschrijftarief nog spoort met de daadwerkelijke ervaren zorgzwaarte. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de differentiatie van het inschrijftarief per 2018 (zie hiervoor de regelgeving 2018)”
Mijn reactie op dit antwoord in de laatste alinea
De aanpassing van de differentiatie van het inschrijftarief voor huisartsen per 2018 is betaald uit de toegestane groeiruimte en uit het inschrijftarief van de categorie 65+ (zie blog).
Mijn reactie op dit antwoord
Naast informatie over gemeten feitelijke kosten (fase 1) is bij de Wlz informatie nodig over nieuwe normen (manifest/kwaliteitskader) en over koplopers die goede/excellente kwaliteit van zorg bieden tegen relatief lage kosten. Ik gun elke beroepsgroep een onafhankelijke berekening van hun eigen kwaliteitskader, conform de tweefase methode die de NZa nu lijkt te gaan toepassen bij de tarieven 2019 van noodzakelijke verpleeghuiszorg. Waarna bij contractering van deze zorg de patiënten ook de zorg (kunnen) krijgen, zoals is beschreven in kwaliteitskaders. Met vooraf steun van de overheid hoeft de zorgaanbieder een horde minder te nemen.