Minister Schippers ziet na aanvullend onderzoek geen aanleiding om verdere uitzonderingen op de Mededingingswet (Mw) voor de eerstelijnszorg uit te werken. Veel samenwerking binnen de eerste lijn is nu al mogelijk, zo stelt de minister. En de eerste gunstige resultaten van deze samenwerking, na herformulering van de nieuwe ACM-uitgangspunten over toezicht op zorgaanbieders in de eerste lijn (19 september 2015), zijn, aldus de minister, ook zichtbaar. Ook zegt de minister in een Kamerbrief dat onvrede bij zorgaanbieders vaak niet voortkomt uit knelpunten van mededinging, maar uit gebrekkig onderling vertrouwen. Ze vindt het dan ook essentieel dat de relatie tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars verbetert.

De minister trekt deze conclusie na een onderzoeksrapport van SEO, getiteld “De Mededingingswet in de eerstelijnszorg”. Aanleiding de gevolgen van Mw in de eerste lijn te onderzoeken vloeiden voort uit de consequenties van de ontstane onrust bij de beweging Het Roer Moet Om, een Tweede Kamermotie en een onderzoeksrapport van de Erasmus universiteit (“Goede zorginkoop vergt goede machtsverhoudingen”, 30 maart 2016). Daarnaast was in de evaluatie van de Zorgverzekeringswet geconstateerd dat om te onderhandelen de positie van individuele beroepsoefenaren onevenwichtig was ten opzichte van zorgverzekeraars.

Er zijn ook zeker resultaten geboekt. ACM deed de toezegging dat als alle partijen (aanbieder – verzekeraar – patiënt) bij samenwerking zijn betrokken, zij geen aanleiding zien te veronderstellen dat deze samenwerking schadelijk is. En dat bij wel verdachte signalen de ACM eerst waarschuwt, zonder boete, en partijen de kans geeft de gemaakte afspraken bij te stellen.  De HRMO-werkgroep “Samenwerking en gelijkwaardigheid” meldt in april 2016 dat het contracteringsproces gelijkwaardiger verloopt, met “11 nieuwe afspraken voor gelijkwaardiger contracteren, een duidelijke tijdlijn bij het contracteren en het streven naar een uniformering van het contract.

En nu?

Nu de minister noch reden ziet tot het bieden van zogenaamde veilige havens, noch inzet op het buiten de Mw plaatsen van de eerstelijnszorg, is opnieuw de vraag cruciaal: wat voegt het (wel) onder de Mw laten van huisartsenzorg toe aan waarde van deze zorg?  Allereerst is nog niet onderzocht welke schade de beroepsgroep, en hun zorg, is toegebracht, materieel en immaterieel, met het NMa gedrag na de inval in april 2010. De Mw kent verder ook niet het woord ‘marktfalen’. Maar juist dan zou je verwachten dat bij dit marktfalen de overheid met politieke besluiten ingrijpt als publieke belangen in het geding zijn.

Bij wet is de huisarts een ondernemer, zijnde een natuurlijk persoon, die op de zorgmarkt beroeps- of bedrijfsmatige zorg verleent voor eigen rekening en risico. SEO stelt in haar rapport dat het uitsluiten van eerstelijnszorgaanbieders van de Mw strijdig kan zijn met het Europees recht. En dat dan tevens het gevaar bestaat van hogere prijzen en minder keuzevrijheid. En, zo zegt SEO verder, dat als concurrentie wegvalt tussen zorgaanbieders, de innovatie zal verminderen.

Maar dit lijken toch de bekende marktkreten zonder goede onderbouwing. Ten aanzien van bewaking van het rendement en het risico, is de regelgeving inmiddels zo strak aangetrokken, dat amper gesproken kan worden van ‘ondernemen’. Het rendement is door de overheid gemaximeerd en het teveel aan rendement wordt teruggevorderd. En voor het ondernemersrisico werd tussen 1987 en 2014 niets betaald, waarna dit risico met de herijking arbeidskosten is afgekocht voor 7% van het normatief eigen vermogen (dit is ongeveer 2.625,- euro per huisartseigenaar). En de betaalde huisartsenuren zijn, onafhankelijk van de werkelijke werklast, ook meteen gemaximeerd.

Nee, een huisarts heeft binnen het consult voor het maken van huisartsgeneeskundig beleid de patiënt zelf nodig voor ‘shared decision making’ en huisartsen hebben elkaar nodig om de inhoud van het vak op peil te houden en hun zorg te organiseren en te innoveren. De Mw voegt hier niets (goeds) aan toe. Een gunstig gegeven is wel dat de toezichthouder van de Mw, na 17 jaar wetgeving, dankzij Het Roer Moet Om een nieuw geluid laat horen met meer terughoudendheid bij haar toezicht.

De minister heeft met haar besluit nu gekozen voor de weg van de minste weerstand. Het terugroepen van de ACM (zonder stelselherziening?) wordt als onnodig geacht. Ze houdt vast aan het principe dat bij de invoering van het systeemmodel in 2006 met concurrentie en marktwerking een toezichthouder nodig is die beperkingen en vervalsingen van mededinging kan aantonen.  Dat huisartsen daar geen meerwaarde van zien, maar wel hinder van ondervinden, lijkt secundair.  In januari 2012 verklaarde minister Schippers in de Tweede Kamer, dat zij huisartsen helemaal niet ziet als ondernemers, maar als zorgverleners. Maar dat de Mw wel op hen van toepassing is. Opmerkelijk. En passant wilde ze zich ook niet uitspreken over de boete aan de vereniging van deze zogenaamde “niet-ondernemers”.

Wat ook zal hebben meegespeeld in haar standpunt nu is het gegeven dat haar eigen politieke partij (VVD) tegen beide moties aangaande dit onderwerp stemde. Zowel ten aanzien van de Motie Leijten, nummer 568 (29 januari 2015) als bij de Motie Leijten/Dik-Faber nummer 581 (3 februari 2015).

Huisartsen en zorgverzekeraars moeten, zo eindigt de minister in haar brief, maar goed met elkaar in gesprek blijven om zo de verstandhouding en het contracteringsproces te bevorderen.