Ons zorgstelsel kent marktelementen en sociale waarborgen. Of in beleidstaal: het zorgstelsel is een privaatrechtelijk model met publiekrechtelijke randvoorwaarden. Binnen de Zvw wordt concurrentie tussen verzekeraars van belang geacht om doelmatige zorg toegankelijk en betaalbaar te houden.  Met dit gegeven is door beide markttoezichthouders NZa en ACM onderzocht in hoeverre de vier grote zorgverzekeraars daadwerkelijk ruimte binnen dit stelsel hebben om met elkaar te concurreren en deze ruimte ook benutten. Zij hebben naar zes aspecten gekeken. Dat waren: diversiteit polissen, premie, keuzevrijheid zorgaanbieder, dienstverlening, kwaliteit en preventie.

Conclusies toezichthouders in het rapport

Zorgverzekeraars kunnen zich met name van elkaar onderscheiden op gebied van dienstverlening, bv. in de vorm van zorgbemiddeling of zorgadvies. Ook kunnen verzekeraars met collectieve verzekeringen zich beter onderscheiden, bv. ten aanzien van kwaliteit, al lijkt het dat een collectiviteit nu nog alleen een prijsvoordeel geeft.

Mijn aanvullend commentaar

Allereerst de feiten (marktscan): er zijn 9 concerns, samen 25 zorgverzekeraars. Zij hebben voor de basisverzekering 61 polissen, waarvan er 13 beperkende voorwaarden hebben (budgetpolis). Dat is voor 8,6% van de verzekerden ofwel 1,45 mln. Nederlanders. 74% van alle polissen is een naturapolis. Er zijn 64.000(!) collectiviteiten, voor 70% van de verzekerden, waarbij 97% van hen minder dan 250 deelnemers kent. Van alle collectiviteiten zijn er 54,6% afgesloten via de werkgever. Een collectiviteit geeft gemiddeld een premievoordeel van 3,6%. Als er binnen een collectiviteit al sprake is van extra zorg, dan is dit meestal via de aanvullende verzekering in de vorm van health check of extra fysio. In 2016 stapten 1,17 mln. verzekerden over, waarbij de hoogte van de premie de belangrijkste reden was. De gemiddelde solvabiliteit van verzekeraars is 157%, met als uitersten 108% en 188%.

Mijn beschouwing

Een collectiviteit via werkgever biedt een kans om samen met de Arbo een zorgpakket samen te stellen wat is afgestemd op arbeid. Verder is de uitkomst van het rapport teleurstellend. Verzekeraars “ervaren vanuit verzekerden onvoldoende prikkels om te investeren in kwaliteit van zorg en preventie”. Redenen zijn dat verzekerden dat minder belangrijk vinden en dat een investering niet loont (“soms wel 20 jaar duurt voordat positieve resultaten zichtbaar zijn” en “voor de zorgverzekeraar is er geen businesscase om in preventie te investeren”). Twee alinea’s verder melden de toezichthouders in hun rapport: “op hun (zorgaanbieders) beurt worden zij dan ook gestimuleerd om in kwaliteitsverbetering te investeren”. Waarom wordt hier met twee maten gemeten ten aanzien van investeren? Ook voor kwaliteit van zorg geldt dat er weinig ruimte is om zich te onderscheiden. Er is weinig vertrouwen van verzekerden in sturing door verzekeraars. Er wordt door ACM/NZa niet uitgezocht waarom dat zo is. De prikkels om in kwaliteit te investeren zijn beperkt om drie redenen, zo zegt het rapport:

  1. verzekerden letten bij hun poliskeuze niet op ingekochte kwaliteit.
  2. de prikkel om in kwaliteit te investeren is beperkt tot de regio waar verzekeraar een groot marktaandeel heeft. Want daar is (dan) het meelifteffect van andere verzekeraars het kleinst. Echter ook deze regionale differentiatie zal niet leiden tot meer productonderscheid, concludeert het rapport.
  3. zorgverzekeraars willen geen oververtegenwoordiging van bepaalde groep verzekerden in hun portefeuille.

Tot slot blijft onduidelijk in het rapport wat de relatie is tussen de solvabiliteit enerzijds en inkoopparameters anderzijds. Zoals inkoopgedrag en de hoogte van de nominale premie. Ofwel: is de rijkste zorgverzekeraar ook de beste zorgverzekeraar?

 Mijn eindconclusie:

Als na 11 jaar de kansen voor onderscheid nog zitten bij 70% van de verzekerden met samen 30.000 collectiviteiten dan wordt het wel een hele complexe zaak. Dat investeringen in preventie en kwaliteit niet passen in het businessmodel van verzekeraars, is wel een harde conclusie van de markttoezichthouders. Is dan minder (minder marktwerking, minder verzekeraars, minder polissen, minder collectiviteiten, juist minder onderscheid tussen verzekeraars) niet een meer logische richting? En is uiteindelijk de zorg voor ons allen met een finale en transparante risicoverevening en slechts één zorgverzekeraar niet beter af?