Deze week is het startschot gegeven om als huisartsen te kijken op welke punten de huidige Toekomstvisie 2022 actualisering nodig heeft. Met als doel de huisartsenzorg toekomstbestendig te houden. Een nieuwe versie van de toekomstvisie zou begin 2019 het licht moeten zien. Citaat over de motivatie van een aangepaste visie: “Hervormingen in de ggz, jeugd– en ouderenzorg hebben in de afgelopen jaren een grote druk op de huisarts gelegd. Daarnaast nemen zorgvraag en zorgzwaarte verder toe door de vergrijzing en de stijging van het aantal mensen met één of meer chronische aandoeningen. Alom wordt er gepleit voor verdere verschuiving van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn, nodig om de zorg betaalbaar te houden. De hoge werkdruk vraagt om meer tijd voor de patiënt, onder andere door kleinere huisartsenpraktijken en meer ondersteuning en organisatie”. Het zal duidelijk zijn dat taakverandering en praktijkverkleining invloed heeft op (het organiseren van) het werk van de huisarts. Met allereerst de vraag: hoeveel huisartsen zijn er nu en in de toekomst  nodig?

Huidige cijfers (Bron: NIVEL)

Er zijn 11.800 huisartsen waarvan er 9.800 regulier gevestigd (dat wil zeggen werkzaam in één of enkele vaste praktijken) en zijn er ongeveer 2.000 die wisselend waarnemer zijn. Van de 9.800 regulier gevestigde huisartsen zijn er ongeveer 7.900 zelfstandig gevestigd zijn (met patiënten op eigen naam) en zijn er 1.900 werkzaam als huisarts in dienst van een huisarts (HIDHA), of als vaste waarnemer in een of meerdere vaste praktijken. Het totaal aantal werkzame huisartsen is in de afgelopen 10 jaar met 21% gegroeid, van iets meer dan 9.800 huisartsen in 2007 naar ruim 11.800 in 2016. De groei van het aantal vrouwen is daarbij 75% geweest. Het aantal mannen is juist met 10% gedaald. Het gemiddelde aantal FTE per huisarts is met 9% gedaald. In 2007 werkte de gemiddelde huisarts 0,74 FTE en in 2016 was dit 0,67 FTE. De vrouwen zijn gemiddeld 4% minder gaan werken en de mannen 5%. Het verschil in gemiddelde aantal FTE van mannen en vrouwen, is dus een heel klein beetje kleiner geworden: vrouwen werkten in 2007 0,23 FTE minder dan de mannen en in 2016 was dit 0,21 FTE.  De daling van 9% in het gemiddelde aantal FTE per huisarts, wordt deels veroorzaakt door een daling van het gemiddelde aantal FTE van zowel de mannen als de vrouwen, maar deels ook door de stijging van het aandeel vrouwen. Het totaal aantal FTE van huisartsen, oftewel het totale arbeidsvolume van deze groep, is tussen 2007 en 2016 opgelopen van ongeveer 7.250 FTE naar 7.920 FTE. Terwijl het aantal werkzame huisartsen met 21% is toegenomen, is hun arbeidsvolume met slechts 9% toegenomen. Dat wordt veroorzaakt door de daling van 9% in het aantal FTE per huisarts. Bij uitsplitsing naar werkzame positie, blijkt de totale groei van 21% in het aantal werkzame huisartsen vooral te worden veroorzaakt door een groei van 89% in het aantal wisselende waarnemers, plus een groei van 79% in het aantal HIDHA’s/vaste waarnemers. Het aantal zelfstandig gevestigde huisartsen is daarentegen met slechts 3% toegenomen. Het aandeel huisartsen dat zelfstandig gevestigd is, is overigens gedaald van 78% in 2007 naar 67% in 2016. Het totaal aantal FTE van zelfstandig gevestigde huisartsen, is in de afgelopen 10 jaar met 1% gedaald.  Het aantal FTE van HIDHA’s/vaste waarnemers is de laatste 10 jaar met 89% gegroeid, dankzij een groei van 79% in het aantal HIDHA’s/vaste waarnemers én een groei van 5% in het gemiddelde per HIDHA/vaste waarnemer.

Discussie

De verschillen in huisartsenland in het organiseren van zorg zijn groot. Er zijn huisartsen die kleinschalig willen werken en er zijn huisartsen die streven naar werk in een groter samenwerkingsverband. Bij de nieuwe toekomstvisie is de vraag wat hier de stip op de horizon wordt. Wordt er gestreefd naar uniformiteit met respect voor de huidige diversiteit? Het aantal huisartsen dat nodig is zal worden bepaald door het arbeidsvolume (FTE), uiteraard het takenpakket en de mogelijkheid om meer tijd aan de patiënt te besteden. Ook de grootte van de normpraktijk is hier van afhankelijk. Een principieel punt is de vraag of elke burger op eigen naam moet worden ingeschreven bij een huisarts/praktijkhouder. Dat is nu niet het geval. In aanloop naar de Zorgverzekeringswet werd een inschrijvingsplicht als conflicterend gezien binnen een stelsel met gereguleerde marktwerking. Persoonlijk vind ik dit jammer. Ik gun elke burger niet alleen een persoonlijke goede band met een eigen huisarts, bevestigd via een inschrijving op naam, maar meen ook de meerwaarde te moeten noemen in het kader van het (nog?) 24/7 organiseren van de persoonlijke zorg, het poortwachterschap en het bijhouden van het persoonlijke medisch dossier.

Aantal praktijkhouders

Zoals in het kader te lezen is, is het aantal zelfstandig gevestigde huisartsen nagenoeg gelijk gebleven, terwijl het aantal FTE HIDHA’s/vaste waarnemers in de laatste 10 jaar met 89% is gegroeid. Uit het praktijkkostenonderzoek 2015 blijkt dat de fulltime werkende huisarts gemiddeld 24% meer uren werkt dan de 40 uur waarop de arbeidskostencomponent is berekend. Fulltime werkt een huisarts-eigenaar overdag 49,6 uur per week, plus 2,5 uur in de ANW. Er liggen nu een aantal vragen voor:

  1. Heeft een praktijkhouder/huisarts met ION een meerwaarde voor de zorg?
  2. Zo ja, hoe dan te streven naar relatief méér praktijkhouders?
  3. Zo ja, hoe dan te streven naar een betere spreiding van deze praktijkhouders?
  4. Wat vinden huisartsen zelf wat veilige werktijden zijn? Zeker nu met medewerking van de beroepsgroep is meegewerkt aan het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, waarin “veilig” werken een van de zes parameters is van spoedzorg met goede kwaliteit.

En wat is er tegen een nieuwe vorm van vestigingsbeleid 2.0? Als door onvoldoende spreiding de kwaliteit van huisartsenzorg in gevaar komt?

Het huisartsgeneeskundig team

Wat wordt de samenstelling van dit team? Hoeveel praktijkassistentie? Praktijk-ondersteuning? Huisartsondersteuning? Uit mijn blog: 29.08.2017: “Ook de beroepsgroep heeft het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt door een nieuwe functie praktijkverpleegkundige huisartsenzorg (PVH) te introduceren, terwijl een tekort aan juist verpleegkundigen een van de grootste problemen is in de hedendaagse zorg. Daarbij heb ik nog geen enkele zorgverzekeraar kunnen traceren die meebetaalt aan de opleiding van een reeds in de praktijk aanwezige POH richting een PVH. Een ander probleem is urenuitbreiding van alle POH tezamen, hetgeen ook voor de huisarts personeelsbeleid impliceert, dat, bij veranderende wetgeving, naast praktijkvoering voldoende organisatietalent en kennis van HRM-zaken vraagt”

Opleiding van huisartsen

Huisartsen hebben een mening over hoeveel huisartsen er nodig zijn. Het Capaciteitsorgaan adviseert de minister over de instroom in de opleiding, met als laatste advies te zorgen voor jaarlijkse instroom van minimaal 555 aiosen, maximaal 630 aios. Maar VWS beslist hier zelf, met als laatste advies te streven naar 750 opleidingsplekken per jaar voor huisartsen. Waarna de opleidingsinstituten proberen dit te realiseren.

Conclusie

Takenpakket, het aantal noodzakelijke huisartsen, opleidingscapaciteit, veilige werktijden, spreidingsbeleid, samenstelling van het ondersteuningsteam, een goede mix praktijkhouders-waarnemers en hidha’s, nieuwe rekennormen (NZa Tariefformule), bekostiging en financiering zijn bij elke visie op een toekomstbestendige huisartsenzorg onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lijkt daarbij niet verstandig om op afzonderlijke deelterreinen deelakkoorden te sluiten.